[Dirk Cornelis van Voorst]
VOORST (Dirk Cornelis van), Den 15 Dec. 1752 te Delft geboren, werd, even als zijn jongere broeder (die volgt), voor den predikdienst opgeleid en predikant (1779) te St. Anna ter Muiden, Udzand, Hien en Doodewaard (1785), Leiderdorp (1793) en te Amsterdam (1796), waar hij 6 September 1835 overleed. Hij was een man van een vast karakter, helderen geest, grondige geleerdheid. Hij verwierf het eermetaal bij het Haagsche Genootschap in 1797 voor zijne verhandeling over de echtheid van het boek Job, verdedigd tegen Hufnagel en Doederlein.
Behalve eenige kleindere geschriften, die meest tot de geschiedenis van den dag behooren, gaf hij in het licht:
Verklaring van Psalm LXVIII. Utr. 1791.
Bundel van uitlegkundige verhandelingen. Amst. 1791.
Vijftal leerredenen. Uir. 1792.
De eenentwintigste vraag en antwoord van den Catechismus en het formulier van het Nachtmaal opgehelderd. Amst. 1792.
Uitlegkundig en Godgeleerd Magazijn 4 St. Leid. 1792.
Leerredenen en Bidstonden over den XXV Psalm. Ald. 1796.
Vragen over de waarheden van de Chr. Godsdienst 2e dr. Amst. 1797.
Kan het Christendom zegevieren? Ald. 1808.
De Bijbelminnaar. Utr. 4 dn.
Anoniem en Pseudinum liet hij drukken:
Atetophilus aan Philadelphus (P. Bosveld). Amst. 1789.
Brief van Aletophilus aan den schrijver van het boekje genaamd. De nieuwe hervorming onder de Doopsgezinden, volgens het uitlegkundig woordenboek van den Heer Hesselink. Gedagt. in Holland den 20 December 1793, 8o.
Dupliek of afscheid van Aletophilus aan Philadelphus bevattende 23 brieven tegen de verantwoording van Philadelphus wegens zijne leere aangaande de Godlijke verbonden. Amst. 1791, 8o.
Vrije gedachten over den kinderdoop door Aletophilus, z.p. en jr. (1802), 8o.
Nederlandsche Spectator, vertoog over de waare leezing van 1 Joh. V, 7 door Aletophilus, z. pl. of j. (1801).
Vijftig vertoogen door D.C.v. Voorst geredigeerd. Utr. 1792, 8o.
Aristus. Amst. 1789-1790, 2 dn. 8o.
Hij huwde Catharina Boúvin die hem 3 zonen en 5 dochters schonk.
Zie Glasius, Godgel. Nederl.; Boekzaal, 1833. D. II, bl. 380, 508,