[Cornelis Hugo Vonck]
VONCK (Cornelis Hugo), zoon van den predikant Willem Vonck, werd te Amsterdam geboren, en ontving aldaar zijn opleiding in de godgeleerdheid onder Surenhusius, later te Leiden onder Schultens en Fabricius. Na zijn promotie tot Theol. Doctor met eene Or. de Cyro Typo Jesu Christi; ad Psalmum I et ad Psalmum XXV, werd hij 30 Jan. 1735 tot hoogleeraar in de Oostersche talen en oudheden in zijn geboortestad benoemd, en aanvaardde den 7den April zijn ambt met eene Or. de felici litteratorum orientalis hac aetate conditione, in de tegen woordigheid zijner leermeesters Schultens en Fabricius bij welke gelegenheid de beide d'Orvilles en andere Laiijnsche gedichten vervaardigden.
Den 9den Maart hield hij eene lijkrede op Johan van den Broek, hoogl. in de regtsgeleerdheid en in 1741 een redevoering de illustribas exemplis in historia sacra non parcius quam profana obveis. Dit jaar kwam hij ook te Harderwijk in aanmerking. Ofschoon zijn jaarwede van f 800 tot f 1500 verhoogd werd, kon hij, een slecht financier, zijn huishouden niet staande houden. Hij woonde in een gehuurd huis, en toen de tijd om was, en hij het contract niet vernieuwde, verkoos hij niet eer te verhuizen voor dat de nieuwe bewoner hem daartoe noodzaakte. Hij zag zich ten gevolge van zijn loszinnig gedrag in zoovele onaangenaamheden gewikkeld, dat hij alle achting verloor en de regering hem in 1753 van zijn post ontsloeg, terwijl men zijn moeder jaarlijks f 400 toelegde, om daarvan haar zoon te onderhouden.
Zie van Lennep, Ill. Amst. Ath. Memorab. p. 190, 246; Verwoert, Kobus en de Rivecourt.