[Florentius Jacobus Voltelen]
VOLTELEN (Florentius Jacobus), den 21sten Jan. 1754 geboren aan de Kaan de goede Hoop, verliet deze plaats en werd van zijn 12de jaar af gesteld onder de leiding van de Booij, Rector der Lat. school te 's Hertogenbosch. Voor den predikdienst bestemd, genoot hij te Utrecht het onderwijs van Saxe en Segaar. Spoedig liet hij de theologie varen en woonde heimelijk de geneeskundige lessen bij van Schacht, Luchtmans en Hahn en wel met zulk een loffelijken ijver dat hij in 1775 zijne observationes chemicomedicae de lacte humano ejusque cum asinino et ovello comparatione openlijk verdedigde.
In hetzelfde jaar volgde hij zijn leermeester Hahn naar Leiden, en werd in 1778 tot med. doctor bevorderd met eene Diatribe medica aditialis, memorabilem septennis Apositiae historiam exhibens. Hierop vestigde hij zich te Utrecht en werd in 1781 benoemd tot doctor van het Burgerweeshuis. Hij verwierf den gouden eerepenning bij het Genootschap Servandis civibus te Amsterdam, wegens zijn antwoord op de vraag: zijn er braakmiddelen die men in sommige gevallen boven de Ipecacuana verkiezen moet, zoo ja; welke zijn die middelen, en wanneer komen zij te pas, in 1782 in de werken van dat Genootschap opgenomen. In 1784 werd hij buitengewoon Hoogleeraar te Leiden en aanvaardde zijn ambt met een or. de hodiernae chemiae pretio rite constituendo en nog in hetzelfde jaar tot gewoon hoogleeraar benoemd met eene de optimo medico en in 1790 bij het neerleggen van 't rectoraat de magnetismo animrli, door den Rotterdamschen geneesheer Veirax in 't Nederd. vertaald, waarbij Voltelen eenige aanmerkingen voegde. Hij overleed 2 Aug. 1795.
Na zijn vroegtijdigen dood verscheen zijne Pharmacologia universa in 3 dl. 1797-1800, welk werk een gedenkteeken is van zijn grondige en uitgebreide kennis. Hij was lid van onderscheidene Genootschappen in zijn vaderland.
Behalve de genoemde werken schreef hij nog:
Aanmerkingen over eene bedekte ontsteeking en verzweering in den onderbuik verzeld van een ischuria, eerst na den dood kennelijk in Verh. v.h. Zeeuwsch Genoots. 1784 D. X. bl. 549.
Zie te Water, Narratio, bl. 237; Siegenbeek, Gesch. der Leidsche Hooges. D. I, bl. 318, 323, 348. D. II, bl. 225, 226, 410-414; Holtrop l.c. p. 375 376; Verwoert; Kobus en de Rivecourt.