[Pieter Vlaming]
VLAMING (Pieter), zoon van Floris Willemsz. Vlaming en Christina van Beek, werd den 29sten Maart 1686 te Amsterdam geboren. Na de latijnsche school bezocht te hebben, legde hij zich te Leiden op de rechtsgeleerdheid toe en werd in 1719 aangesteld tot boekhouder bij de O.I. compagnie. Zijne snipperuren besteedde hij aan zijne letteroefeningen. Behalve de Latijnsche en Grieksche taal verstond hij het Fransch, Engelsch, Duitsch en Italiaansch. Vooral legde hij zich op de Nederduitsche poëzy toe. Reeds in 1711 had hij met zijn vriend Wellekens eenige gedichten, onder den titel van Dichtlievende uitspanningen in het licht gegeven, die in 1735 herdrukt werden. Beiden hadden zich vooral toegelegd op het herdersdicht. Willekens droeg in de dichtstukken den naam van Silvander, en Vlaming die van Menalkas. In 1723 bezorgde hij eene nieuwe en zeer fraaije uitgave van Spieghels Hertsspiegel en in 1725 gaf hij de Rederijkkonst van D. van Hoogstraten in het licht, in 1730 volgde eene dichtmatige overzetting van Sannaxarius met aanteekeningen en het leven van den Italiaanschen dichter. Ook bezorgde hij eene nieuwe uitgave van de Latijnsche gedichten van den kanselier L'Hôpital, gelijk ook van de gedichten van L. Schermer in 1711, die in 1725 en 1743 herdrukt werden. Van zijne beschrijving van Amsterdam is niets in het licht gekomen.
In 1709 trad hij in den echt met Wynanda Calkoen, die hem veertien kinderen schonk. Twee zonen en twee dochters overleefde hem. Een der laatste, Catharina, huwde den schout-bij-nacht Johan Sels, valer van den dichter Johan Sels.
Hij overleed op zijne hofstede Hogerwoerd, bij Haarlem, door hem zoo schoon bezongen, den 2den Febr. 1733.
Zie J. Wagenaar, Amsterdam, St. II, bl. 255; C. Saxe, Onom., T. VI, p. 294; van Kampen, Geschredenis der Ned. lett enwetens., D. IV, bl. 103; Witsen Geijsbeek, B.A.C.W., D. VI, bl. 13; De Vries, Gesch. d. Ned. dichtk., D., bl.; Siegenbeek, Gesch. d. Ned. letterk., bl.; Kok; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt.