Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 19
(1876)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 277]
| |
te Kruiningen, van 56 stukken, toen onze staat, in oorlog met Frankrijk, een vloot van 7 oorlogschepen en 3 advysjachten in zee zond, onder den kommandeur Jac. Binkes. Er ontstond bij den aanval op het eiland Tabago een hevig gevecht met de Fransche zeemagt, onder den graaf d'Estrées. Vlacq's schip moest den eersten aanval verduren; de Fransche admiraal op Le Glorieux klampte hem aan boord, en maakte zich met talrijke manschappen meester van het dek; een deel van Vlacq's volk sprong in de boot en vlood naar land; doch onze held bleef onvertsaagd en liet het anker kappen om tegelijk met den Franschman aan strand te drijven. Deze liet daarom zijne enterdreggen kappen, en niet ver van de plaats, waar Vlacq met zijn schip aan den grond zat, een tweede anker vallen; het werd hevig beschoten, ofschoon nog met een gedeelte der vijandelijke matrozen op het bovendek belast. Geen uitkomst ziende, liet hij zich een tonnetje buskruid brengen, en stak er den brand in. Nu steeg de vlam achter de groote mast omhoog, drong tot de kruidkamer door en Het huis te Kruiningen sprong met 2 Fransche schepen in de lucht. Vlacq, schoon deerlijk gewond, bracht er met eenige matrozen het leven af. In het vaderland teruggekeerd, werd hem het bevel over een anderen bodem opgedragen, om daarmede de koopvaarders te geleiden. Zes jaren later werd hij door Willem III benoemd tot ordonnans-kapitein bij de admiraliteit van Amsterdam. Tot in den jare 1693 ging hij jaarlijks in zee en geleidde koopvaarders naar het Noorden, bepaaldelijk naar Archangel, de Sont, enz. Sedert vernemen wij niets van hem tot in 1703. Toen keerde hij, vergezeld van 5 Nederlandsche oorlogschepen, met het schip Muiderberg uit Portugal, waarheen hij gezonden was ter beveiliging onzer koopvaardijvloot, naar het vaderland terug, en raakte toen met even zoo veel, doch beter bemande en gewapende oorlogschepen in gevecht. Reeds in het begin van het gevecht werd hem een arm en een gedeelte van den schouder weggeschoten, maar hij liet desuiettemin den strijd volhouden. De groote mast van zijn schip kwam op het dek neder, en was bijna reddeloos geschoten. De keizerlijke gezant, graaf van Waldsteyn, en diens togtgenooten, bij Vlacq aan boord, smeekten hem de vlag te laten strijken, doch ontvingen tot antwoord: ‘Ik heb mijne eer te lief om mij over te geven, zoo lang ik nog in staat ben, den vijand het hoofd te bieden.’ Schrikkelijk werd de Muiderberg geteisterd; de lijken lagen op den bodem uitgestrekt en een nog grooter aantal was stervende of gewond. Niet voor dat hij de onmogelijkheid inzag, zich langer te kunnen verdedigen en zelf door zijne wonden niet | |
[pagina 278]
| |
in staat het kruid in brand te steken, liet Vlacq de bloedvlag strijken. Gedurende de 4 uren, die Vlack nog met de zijnen aan boord moest blijven, dreigde het water, dat van alle zijden het doornagelde schip binnenstroomde, hen te verzwelgen; doch voordat het naar den kelder zonk, werden zij door Fransche sloepen afgehaald en naar Tonlon gevoerd, waar onze held, na verloop van 5 weken, den 17den Julij 1703 aan zijne wonden overleed. Onder zijn wapen, in de St. Jans kerk te Gouda, leest men het volgende bijschrift: ‘Vlacq, Vrankens schrik ontarmd, die storv,
Toulon dees zee-leeuws asch verworv',
Een held, die noyt verwinnen kon,
Voor dat hij allen overwon.’
Zie Holl. Mercurius 1677, bl. 60; Jul.-Dec. 1703, bl. 107; Wagenaar, V.H., D. XIV, bl. 414; D XVII, bl. 198; Van Wijn, Bijv. op D. XVII. bl. 55, 56; J.C. de Jonge, Geschied v.h Ned. Zeew., D. IIIa, bl. 269; IIIb, bl. 298, 325, 339; IVb, 202, 275, 514; Verwoert; Kobus en de Rivecourt. |
|