regeering kennis van haren komst met een gedicht, gelijk zij tevens hare beide zonen met een gedicht aan den beroemden Ewald Scriverius had aanbevolen. De oudste dezer zonen, Johan genaamd, zag zij voor zich ten grave dalen; zij zelve stierf den 6den December 1651. Haar andere zoon, Roemer of Romanus, overleefde haar, zette zich later als Advokaat te 's Hage neder en beoefende insgelijks de dichtkunst. Hare afbeelding vindt men in de aanteekening op dit artikel aangehaalde werk van Scheltema.
Behalve eene verbeterde uitgaaf der Zinnepoppen van haar vader, heeft men haar bevallige liedjes met de spreuk Alleen de hope geteekend in Het Hollandsch en Zeeuwsch Nachtegaaltje, waarvan de 9e druk Amst. 1633 verscheen. Ook in de Zeeuwsche Nachtegaal komen verzen van en aan haar voor. Waarschijnlijk vervaardigde zij toen het dichtstuk De Roemster van den Aemstel, of de Poëtische Beschrijving van die Rivier, met verklaeringhe van eenige duystere woorden 't Aemsterdam voor Cornelis Willemsz. Blaulaken, Boeckverkooper in het gulde A.B.C. tusschen 1614 en 1636 gedrukt. Twee harer gedichten vindt men in Bloemkrans van verscheide gedichten Amsterd. 1659, een in Klioos kraam vol verscheide gedichten, D' eerste opening, Leeuw. 1656, in Beverwijcks Uitnementh. des vrouwel. geslachts enz; ook in de Vde uitg. van De Groot, Bewijs van de waarhei van de Chr. Godsd. Amst. 1728.
J. van Vloten gaf een Onuitgegeven brief en dichtjen van Anna Roemers in een Almanak 1852 en A.D. Schinkel in 1854 te 's Hage Honderd Christelijke zinnebeelden door Anna Roemer Visscher (met eene Inleiding door van Vloten.)
Zie, behalve Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt, Verwoert, Siegenbeek, Witsen Geijsbeek, van Kampen, Collot d'Escury, de Vries en hunne aangeh. werken: Scheltema, Anna en Maria Tesselschade; Maria Tesselschade en hare vrienden in 1632-1649 (onuitgegeven brieven en dichtjens) verzameld door V. (J. van Vloten), Leiden 1852; Schotel, Letter- en oudheidk. Avondst. bl. 95; Koning, Het slot Muiden; W. van Goudhoeven, Oude Chron. van Holl. ('s Hage 1636) bl. 226; Beverwijck, Uytnementheit der vrouwelicken geslachts, bl. 161 enz.; Balen, Beschrijv. v. Dordr. bl. 8211; Wagenaar, Amsterdam, D. III, bl. 205; v. Vloten, Inleid. voor de Christel. zinnebeelden; Cats, Mengeldichlen, bl. 475, Vrouwe bl. 370; De Minnekunst (1622); Huyghens, Korenbloemen, bl. 253, 256, 262; Hooft, Mengelw. bl. 370, 656, 671, 672, 673; Brieven, No. 97, 98, 196; Vondel, Poëzy, D. I, bl. 718, 1287; Vollenhoven, Brieven, achter het Leven v. Fr. de Haas, bl. 194; Brandt, Dagwijzer, bl. 645; Minnekunst, Mengeldichten, Amst. 1622;
(Eeredicht aan A.R.) Heinsius. Nederd. Poem. bl. 144; S. van Beaumout, Tijdsnipper. (Reg.) Barlaei, Poem. T. II, p. 428, 434; Nav. IV, bl. 64, 346, 347; v. Doorninck, No. 3962, Vad. Letteroef. 1827, No. 19; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. Portr.; Hubert chr. tafel.; Jonckbloet Ned. Letterk