Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 19
(1876)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 221]
| |
(1775), Haastrecht (1767), Vlaardingen (1780), Haarlem (1783), Rotterdam (1788), bedankte in 1789 voor Amsterdam, doch nam het beroep aldaar in 1792 aan. In 1803 ten gevolge van staatkundige omstandigheden zijn dienst verlaten hebbende, trad hij van 11 April 1803-15 April 1804 als leeraar op: Toen werd hij te Amsterdam in zijn dienst hersteld en bleef dien waarnemen tot zijn dood den 14 November 1814. Te Rotterdam was hij met het houden der door Sensert verordende leerredenen belast en in 1809 behoorde hij tot de op last van Lodewijk Napoleon benoemde Commissie ter organisatie van de kerkelijke zaken bij de Protestanten. Hij heeft zich als kanselredenaar beroemd gemaakt en uitgegeven. Leerrede te Rotterdam, ter gelegenheid eener hevige en langdurige kinderziekte, den 22sten Mei 1789 uitgesproken. Leerredenen. Amst. (stuksgewijs uitgegeven). Lofzang der Engelen. Amst. Nieuujaarsgeschenk aan zijne kinderen Amst. 1798.
Zie Harderwijk, bl 102 verv. Glasius, Kerkgesch, na de Herv. D. III; bl. 183; Godgel. Nederl. Kobus en de Rivecourt; Verwoert. |
|