daarna in 1710 uitgegeven met den titel: Gemeenschap tusschen de Gothische sprake en de Nederlandsche, ook door Duitsche geleerden geprezen. Onder denzelfden Pseudomien schreef hij een Brief aan den Heere Adriaan Reland tot rekenschap van de Aenmerkingen van den Heer Arn. Moonen op dezelve Idea, Utregt 1709 8o.
Ook bezitten wij van zijne hand:
Het mom-aangezigt der Athisterie afgerukt, of de wederlegging der zedekunst van Spinoza en Nederlandsche Zeerechten, averije en hodemerijen. Amst. 1707.
Ook bezorgde hij eene uitgave van Dr. Weijtsius, boek over hetzelfde onderwerp. Abcoude schrijft hem het Leven van Aldegonda, Gertrude en Agnes. Antw. 1666 m. pl. en Voorreden over de Inleijdingh tot de Christel. Godgeleerdheid toe.
Zie Ypeij, Gesch. d. Ned. Tale, D. I, bl. 310; Schotel, de meritis Huydecoperi p. 60 Siegenbeek, Bekn. Gesch. d. Ned. Letterk bl. 320, 321; van Kampen Bekn. Gesch. D. II. bl. 191; v. Doorninck, Anon. en Pseud. No. 805, 1655, 5208; Verwoert; Kobus en de Rivecourt.