advocaat bij het hof van Justitie van Holland toegelaten. Kort daarna werd hij drossaard van het graafschap Bokhoven, in 1808 kwartierdrost van het tweede kwartier in het departement Brabant, in 1809 jagtofficier, en kwartierdrost te Breda, in welke betrekking hij vooral met het oog op de moeijelijke omstandigheden, waarin men verkeerde, de gewigtigste diensten in het bijzonder aan die stad bewees en belast werd Napoleon te ontvangen, bij gelegenheid dat deze die plaats bezocht. In 1810 werd hij benoemd tot lid van de Commissie voor de zaken van Holland te Parijs, eene betrekking waaraan eigenaardige moeijelijkheden verbonden waren, doch welke hij met het meeste beleid wist te vervullen. In 1812 werd hij aangesteld als commissaris over de achterstallige rekeningen der gemeenten, in het departement der Monden van den Rijn, en als lid der commissie voor de gevangenissen. Den 24sten December 1813 werd hij benoemd tot Commissaris van Z.K.H. den Prins van Oranje, over het arrondissement Breda en den 29sten Aug. 1814 tot griffier der Staten van Noordbrabant, in welke betrekking hij door die Staten in 1850 werd bevestigd.
In 1814 was hij voorzitter van eene der Sectiën van de Vergadering der aanzienlijken ter goed- of afkeuring der grondwet over de Nederlanden. Gewoon zonder schroomvalligheid voor zijn gevoelen uit te komen, behoorde hij tot hen, die te dezer zake een afkeurend votum uitbragten. Den 26sten Nov. 1815, trad hij, op den huize Zuydewijn, gemeente Vrijhoeven Capelle, prov. Noordbrabant, in den echt met Jonkvr. de Roy, die van moederszijde afstamde van het oud geslacht der Montes, waarvan een ten tijde van Prins W.I. als burgers van Breda, aan het hoofd der burgerij, zoo roemrijk tegen de Spanjaarden streed, namens die stad mede de Unie van Utrecht onderteekende, en in het bijzonder vertrouwen van dien Prins mogt deelen.
Koning Willem I, bij wien hij in hooge achting stond, benoemde Verheijen, in 1820 tot R.d.O.v.d.N.L. en Willem II vereerde hem met zijn vertrouwen. In 1832 werd hij lid der Ridderschap van Noordbrabant. Hij was bovendien, sedert de oprigting der commissiën, tot aanmoediging en ondersteuning van den gewapenden dienst in Nederland voor het distrikt 's Hertogenbosch, sedert 1808 broeder en sedert 1837 proost van het illustre Lieve Vrouwe Broederschap, in 1318 in genoemde stad opgerigt, en voorts bestuurder van het Gen. van K. en W. te N-Brab.
Zeer vele en gewigtige diensten bewees hij gedurende zijne eervolle loopbaan en vooral als griffier der Staten, welke betrekking hij gedurende 37 jaren met de meeste onderscheiding bekleedde.