Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 19
(1876)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 150]
| |
tember 1568 en 1 Januarij 1569 te Grave geboren. Na den dood van zijn vader bleef zijne moeder met hare drie zonen, Jacob, Willem en een ongenoemde te Grave. Na aldaar het eerste onderwijs genoten te hebben, werd hij op 15jarigen leeftijd naar Leiden gezonden, waar zijn oudere broeder toen studeerde, maakte op de Latijnsche school snelle vorderingen en oefende zich vooral in de Latijnsche stijl en dichtmaat, waarbij hij Cicero en Virgilius tot modellen koos. In 1585 werd hij als student ingeschreven, legde zich vooral toe op de welsprekendheid en hield den 3den Augustus 1586, eene Lat. redevoering tot Lof van den Prins van Oranje. Den 3den October van hetzelfde jaar hield hij weder eene redevoering, die drie uren duurde en waarvan twee des voormiddags, aan het Beleg, en een des namiddags aan het Ontzet der stad gewijd was. De toeloop, zoowel van aanzienlijke mannen als studenten, was zeer groot en niet minder de lof die hij inoogstte. Sedert gaf hij nog vele proeven zijner welsprekendheid, zoo als op den verjaardag van het sneuvelen van graaf Lodewijk van Nassau op de Mokerheide, over de afzwering Philips II in 1581, over den ondergang der onoverwinnelijke vloot, waarvan hij een klein getal exemplaren liet drukken. Ondertusschen zette hij zijne letteroefeningen voort, begon ook het Grieksch te beoefenen en zich op de Theologie toe te leggen. Hierop deed hij, volgens gebruik der dagen, met zijn broeder een reis, bezocht Hamburg, Kassel, Frankfort, Heidelberg, Bazel. In de beide laatste plaatsen hield hij openbare redevoeringen, 'tgeen hem den toenaam van tweeden Pericles verwierf. Vandaar begaven zij zich over Zurich, Chur, Bresua, Verona, Vicenza en Padua naar Venetie, waar hij ook verzocht eene redevoering te mogen houden. Met toestemming van curatoren sprak hij over de opkomst en den ondergang der grootste rijken en vervaardigde een uitvoerig gedicht. In het laatste kwamen eenige plaatsen voor die zijn afkeer van de Spaansche overheersching kenmerkte, en in de redevoering ontzag hij geenerhande, hetzij wereldsche hetzij geestelijke overheersching. Bevreesd voor den invloed van den Ambassadeur van Spanje en door allerlei bijkomende omstandigheden overtuigd, dat het tijd was Venetië te verlaten begaf hij zich weder naar Zurich, Bazel en Straatsburg. Te Heidelberg legde hij zich toe op de Godgeleerdheid en de Italiaansche taal. Eindelijk kwamen beide broeders in 1591, na verloop van een jaar in Holland terug en na van de vermoeijenis der reis uitgerust te zijn, deed Willem een reis naar Engeland. Te Oxford hield hij eene redevoering over de drangredenen van Julius Caesar, om Brittanje den oorlog aan te doen. Uit Engeland landde hij | |
[pagina 151]
| |
in Zeeland en trok naar Bergen op Zoom, waar hij (1591) in dienst trad. Reeds in het volgende jaar werd hij vaandrig, vervolgens luitenant en sneuvelde in Junij 1596. Hij gaf in het licht: Neotelycke Consideratien, die alle goede liefhebbers des Vaderlants behooren rypilyck te overwegen op ten voorgeslagen Tractate van Peys met den Spaengiaerden. Sal. Provertb. 14. 16. Een wys man vreest hem ende vermyt het qwade, daerenthegen een sot vaert evenlycken henen door 1587 (naameloos) in 1588 herdrukt, en in het Hgd. en Fr. vertaald. In classem Xerxis Hispani Oratio, ad serenissimam Elisabetham Angliae reginam. Hagae Comitis ex Officina Alberti Henrici 1598. Orationes duae: Una ad Novos Batavos, altera in adecessum suum ad academicos, quibus accessit Jacobi fratris de prognosticis politicis oratio, ante annos XXVII habuit in Academia Leidensi. Arntemii apud Joannem Janssonium 1597.
Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 325; Sweertii Ath. Belg. p. 303; Foppens, Bibl. Belg. T. I, p. 475; Bor, Ned. Oorl. D. IV, bl. 213; Scheltema, Onoverw. Vloot bl. 274. Leven van WIllem Verheiden door C.J. Wenckenbach, Verwoert, Kobas en de Rivecourt. |
|