[Gertsz. Gerbrand Verduin]
VERDUIN (Gertsz. Gerbrand), burgemeester te Hoorn wist de stad in 1566 te beschermen voor de gruwelijke woede van den bloedraad. Weinig bijval vond zijne zachtmoedigheid en die van sommige raadsheeren bij de voorstanders van gewetensdwang. Hij werd eerst verklaagd bij het kapittel van Utrecht, daarna bij den Hove van Holland en eindelijk bij den Hoogen raad van Zeeland als flauwhartig in het uitvoeren der bloedplakkaten. De beide eerste Collegien zouden Karel de Smijter derwaarts om kennis van zaken te nemen, doch Verduin wist hem in het St. Caeciliaklooster zoo gul te onthalen en in bedwelming te houden door banketten en feesten, zoodat hij van het bed naar tafel en van tafel naar bed gaande, geene gelegenheid kreeg om klagten te hooren en dus wel tevreden naar huis keerde. Met eenige leden der regeering gedagvaard om voor den hoogen raad te Mechelen te verschijnen, werd hij op een nog behendige wijze het dreigend gevaar af te wenden. Zijn eerste taak was om de leden van den raad en den aanklager, pastoor Dirk, op een keurigen maaltijd te noodigen. Toen Heer Dirk in de stemming kwam, waarin Verduin hem wenschte, hief hij eene klagte aan over den droevigen tijd die men beleefde, over de moeielijkheden, die het land doorkropen, de sekten die er ontstonden, het breken der heilige beelden en altaren, het schenden en ontheiligen der kerken. Wijdde er over uit hoe de stad Hoorn van dien poel was vrijgebleven, hoe stil en rustig het daar toeging, hoe de burgerij bij het oude kerkerlijke geloof bleef en niet wist van ketterij of nieuwigheden. Bij elk punt beriep hij zich op Heer Dirk, en hem vragend of het niet zoo was. Deze, wiens bitterheid door den wijn zeer verzacht was, kon daarop niet anders antwoorden dan ja, zoodat de andere Heeren geene beschuldigingen van heer Dirk konden aannemen. Bij al zijne
vadsigheid bleef hij R. Catholiek. Bij de omwenteling van 1572 week hij naar Amsterdam of Utrecht, van waar hij op last van Barlemont of Noircarmes een brief zond aan Dirk Elders Edam, burgemeester van Hoorn, om dien tot verzoening met den koning over te halen, waarbij hij zich als middelaar aanbood. Velius deelt dezen brief mede.