[Johan Veltdriel]
VELTDRIEL (Johan), een man van groote bekwaamheid en bedrijf, in 1629 wegens Friesland ter vergadering der Staten-Generaal afgezonden. Namens deze vergadering trok hij, benevens graaf Ernst Casimir, H. van Essen, J. van Gogh, G.v.d. Kamer en R. Huyghens, ten tijde van den inval van het keizerlijk-Spaansch leger in de Veluwe, naar Arnhem, en later werd hij naar Wesel gezonden, om aldaar op alles orde te stellen. In 1630 werd hij met Albert Coenraadszoon Burgh tot ambassadeur naar Moscoviën benoemd. Hij keerde vroeger dan zijn ambtgenoot naar het vaderland terug. In 1634 werd hij door Friesland gelast om zitting te nemen in de admiraliteit van Zeeland. Onvriendelijk door De Knuyt afgewezen, bleef hij sedert de plaats in de Vergadering der Staten-Generaal, als buitengewoon lid, behouden.
Zie Aitzema, Saken van staat en oorlog, D. I, bl. 1041; Schel tema, Staatk. Nedert.; Kobus en de Rivecourt.