Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 19
(1876)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 56]
| |
Veer, van Amsterdam en van Gijsberta Vos, gesproten uit eene familie die sedert meer dan twee honderd jaren onvermengd zich had voortgeplant. Na zich eerst op den landbouw te Curaçao te hebben toegelegd en onderscheidene posten te hebben bekleed, trad Abraham de Veer in het jaar 1796 in werkelijke ambtsbetrekkingen aldaar als Commissaris der bestellingen, en vervolgens in het jaar 1801 als Ontvanger-Generaal en Lid van den Raad van politie. De Kolonel en Kppitein ter Zee, C.M. Buschman, na den vrede te Amiens in 1802, belast zijnde geworden, om het eiland Curaçao van de Engelschen over te nemen, blijkens zijne proclamatie dd. 13 Januarij 1803, kommitteerde hem, benevens C. Berch, om het Gouvernement waar te nemen tot dat daaromtent nadere voorzieningen zouden zijn gemaakt. Als zoodanig was hij in het bijzonder belast met het militair-wezen, en krachtdadiglijk werkzaam tot afwering van een geduchten aanval der Engelschen in 1803Ga naar voetnoot1), bij de wederuitbarsting van den oorlog, bij welke gelegenheid zijn huis geheel werd uitgeplunderd door hen, die hem als hunnen geduchtsten vijand beschouwden, een ongeluk dat hem reeds eenmaal was ten deel gevallen bij de omwenteling van 1795, uithoofde van zijne bekende gehechtheid aan het Huis van Oranje en den haat jegens zijnen vader, die als Gouverneur van Curaçao de omwenteling gedurende een geruimen tijd had tegengehouden, en eindelijk genoodzaakt zijnde toe te geven, het ambteloos leven gekozen had, boven de verzaking van den eed aan Willem V afgelegd. In het jaar 1805 werd J.P. Changion gezonden om het Gouvernement van Curaçao over te nemen, waarop De Veer weder terug trad in de betrekking van Ontvanger-Generaal, en na dat het eiland op 1o. Januarij 1807 door een Engelsch esquader was veroverd, keerde hij in de maand Maart van dat jaar naar het vaderland terug. Bij zijne aankomst werd hij benoemd tot Commandant-Generaal ter kuste van Guinea, met den rang van Generaal-Majoor. Hij aanvaardde die betrekking, met achterlating op Curaçao van zijne echtgenoote en zeven nog zeer jonge kinderen.Ga naar voetnoot2) Last bekomen hebbende zich den 20sten Januarij 1808 | |
[pagina 57]
| |
met zijne twee oudste zonen als ambtenaren in te schepen aan boord van 's Lands fregat Gelderland, gekommandeerd door den Kapitein ter Zee J.B. Pool, deed hij, met voorkennis van het Gouvernement, eene aanzienlijke lading koopwaren, bedragende meer dan dertig duizend guldens, inschepen, daar het aan hem even als aan vroegere Gouverneurs vergund was geworden handel te drijven. Den 5den Maart 1808 uitgezeild zijnde, had hij het ongeluk door een Engelsch fregat (de Vergini) genomen en te Pleymouth opgebragt te worden en alzoo behalve de teleurstelling in zijne bestemming en het tijdverlies, eene groote geldelijke schade te leiden. Na eenigen tijd in krijgsgevangenschap in Engeland gezucht te hebben, werd hij in 1809 uitgewisseld, en ontving hij orde ten spoedigste en op de best mogelijke wijze ter zijner keuze, zich naar zijn Gouvernement te begeven, waaraan hij dan ook stiptelijk heeft voldaan, met veel moeite, gevaren en groote kosten (waarvoer hij nimmer eenige vergoeding heeft genoten), den veiligsten weg over Noord-Amerika kiezende. Ter plaatse zijner bestemming aangekomen, zag hij de moeijelijkheden en gevaren, welke hij ter naauwernood te boven was gekomen, vermenigvuldigd, daar, behalve den vernielenden invloed van het klimaat, welke slechts weinigen het geluk hebben te trotseren, hij het kasteel belegerd vond door vijf en dertig duizend man Fantijnen, bijgestaan door Engelsch geschut en amunitie. Het gelukte hem na zijne aankomst, en in weerwil van alle hulp en toevoer, spoedig tot een gewenscht vredestractaat met den vijand te geraken; kort daarna, 1812, brak een opstand uit onder zijn eigen garnizoen, ten gevolge van wanbetaling en omkooperij der vijandige Engelsche buren. Ook na het berigt dat het vaderland door Napoleon, bij het Fransche Rijk was ingelijfd, en, dat al de wissels welke hij tot betaling der ambtenaren en troepen had getrokken, waren geprotesteerd geworden, gaf hij den moed niet op. Al deze gevaren en moeijelijkheden werden door De Veer getrotseerd, vastelijk hopende en vertrouwende dat het der Voorzienigheid zoude behagen, eenmaal uitkomst en een gewenschter stand van zaken te geven. Hij bleef getrouw op zijn post, en zich niets verplicht achtende aan een Gouvernement, dat hem ten prooi des vijands had gelaten, behield hij de oud Hollandsche vlag en bleef haar verdedigen, tot dat zijne hoop - welke destijds slechts onder de vrome wenschen konde gesteld, en alleen door een man van on wankelbare moed, ziels- en ligchaamskracht konde gevoed worden - vervuld werd door de zegepraal der rechtvaardigheid boven het geweld en de heugelijke terugkeer van eenen Vorst uit het Huis van Oranje. | |
[pagina 58]
| |
Gedurende dien bangen tijd, was men door totale afsnijding van allen toevoer uit Europa, zoodanig geprangd geweest, dat er zelfs geene schrijfbehoeften waren om de rekening van het Gouvernement bij te houden, zoodat men genoodzaakt was uit oude boeken hladen te scheuren om de annotatiën bij te houden. Bij de terugkomst van De Veer in het vaderland, na behoorlijke overgave van zijn Gouvernement aan Daendels in 1816, was hij dan ook niet in de mogelijkheid zijne verantwoording in dien staat over te leggen, als de geregelde vorm van administratie vereischte. Intusschen bekwam hij bij zijne aankomst dadelijk last om het Gouvernement der eilanden St. Eustatius, St. Martin en Saba te gaan overnemen, en geen kans ziende om uitbetaling te bekomen, zoowel van zijn tractement in al dien tijd te goed gehouden, als van de uitschotten, welke hij tot handhaving van zijn Gouvernement uit zijn eigen beurs had gedaan, voor en aleer zijne verantwoording in behoorlijken vorm was ingediend, - was hij genoodzaakt het vaderland te verlaten en de opmaking dier verantwoording aan anderen over te laten. Desniettemin werd zij eindelijk in den verlangden vorm ingediend en, door de onderscheidene Departementen geëxamineerd zijnde, in zoodanige orde bevonden, dat het den Koning behaagde bij finale approbatie daarvan, hem de Ridderorde van den Nederlandschen Leeuw toe te zenden. Ongelukkig echter zag hij, bij de uitbetaling zijner aanzienlijke vordering, het loon van al de doorgestane rampen, ellende, vermoeijenissen en gevaren, tot overmaat van ongelukken, alles, slechts weinige dagen na de ontvangst dier som, verloren gaan door de frauduleuse handelwijze en het failleren zijner gemagtigden. Het Gouvernement der eilanden St. Eustatius, St. Martin en Saba gaf weinig gelegenheid tot herstel van dit gevoelig verlies; het sober tractement daaraan verbonden, was zelfs niet toereikend om zijne waardigheid aldaar te handhaven, en voor zijne echtgenoote en talrijk kroost te zorgen. Een gunstiger vooruitzigt werd hem geopend toen hem in 1822 het Gouvernement van Suriname werd opgedragen. In die betrekking heeft hij den slavenhandel mogen fnuiken, het finantie-wezen en de geld-circulatie herstellen, den weder aanbouw van Paramaribo bevorderen en de kolonie in bloeijenden toestand aan zijnen opvolger overgeven. Hij overleed des nachts tusschen den 1sten en 2den Mei 1838 te Paramaribo. Part. berigt. |
|