waar, en in zijn tweede jaar ook het rectoraat. Tijdens het bekleden dier laatste waardigheid, ging hij, den 31sten Maart 1630, een huwelijk aan met Hester Hochepied, ook van Keulen afkomstig, maar te Amsterdam woonachtig. Hij was een vurig en bestendig bewonderaar van Coccejus en zocht diens gevoelens wijd en zijd inging te doen vinden, doch verbond geenzins, gelijk anderen, met zijne gehechtheid aan het Coccejaansche stelsel, liefde voor de wijsbegeerte van Cartesius. Op Coccejus' voorspraak werd hij in 1654 te Franeker beroepen. Te vergeefs poogde de Geldersche Hoogeschool hem op nieuw aan zich te verbinden. Gelukkiger waren Curatoren der Leidsche in 1668. Hij aanvaarde den 11den Junij zijn ambt aldaar met eene Oratio de S. Literarum necessitate et auctoritate, overleed den 8sten December 1670, en werd in de St. Pieterskerk begraven.
Hij gaf in het licht:
Refutatio Anabaptistarum. Hard. 1652.
Roma paganizans s. idololatriae pontificeae histor. theol. examen. caet. Franeq. 1656.
Quaestiones Philol.-Theologicae ad illustr. Matth. 11:1 de Vocatione Magorum. Harderov. 1654. 8o.
Desquisitio de prisca Haeresi Nicolaitarum 4o.
Disputationes de S.S. Trinitate; de Foedere Dei cum homine; de conjugü legibus in genere, et spec. de conjugio inter privignos cx Liv. 18:11 et de Fide Infantum.
Hij hield briefwisseling met Coceejus.
Zie Vriemoet, Ath. Fris. p. 439; De Gorter, Or. in annum Jubil. Acad. Francq; Oper. Cocc. Anecd. T. II, Ep. 102, 105, 107, 108, 109, 110, 121, 176, 180, 182, 202, 372, 416, 417, 429, 453; Crenius. Diss. de Furibus Libr. D. LXIII; D. Flud v. Giffen, Comm. ad Ezech. XLVII: II, p. 85; Witte, Diar. ad Annum 1670; Lipenius in Bibl. Theol. Comp. Gel. Lex. S. 2338; Jöcher; Benthem, Kirch- u. Schul. Staat; Altingii Opp. Omnia TII. Ep. 1670; Bouman, Gesch. d. Geld. Hooges. D. I, bl. 98, 156, 188, 327, D. II, bl. 611, 649; Tideman, Bijdr. bl. 86; Siegenbeek, G.d.L.H. D. I, bl. 184, 189, D. II, bl. 139, 140; Glasius, Godgel. Ned., Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Verwoert.