Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 19
(1876)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Jan Valckenaer]VALCKENAER (Jan), zoon van den volgenden, en Johanna van der Streng, werd den 12den Januarij 1759 te Franeker geboren en reeds bij zijn geboorte door een schoon gedicht van Higt begroet. Hij studeerde te Leiden vooral onder zijn beroemden vader en Bavius Voorda in de rechten, waarna hij in 1781 tot doctor bevorderd werd. Naauwelijks had hij zich als advokaat te Leiden neêrgezet of hij werd (1782) tot gewoon hoogleeraar in de regten te Franeker benoemd, doch werd om zijne patriottische gevoelens bedankt en begaf zich naar Utrecht, waar zijne gevoelens en gehechtheid aan die partij hem den leeraarstoel verschafte in het natuur- en staatsregt. Nog in hetzelfde jaar zag hij zich genoodzaakt, uithoofde der voorgevallene omwenteling en de terugkeering der stadhouders, het land te verlaten. Hij week naar Frankrijk en bevond zich op den 6den Februarij 1793 onder de afgevaardigden, die bij de nationale conventie op het zenden van een leger naar de Nederlanden, tot bijstand der patriotten, aandrongen. Toen in 1795 deze wensch werd vervuld, keerde Valckenaar naar Holland terug en werd te Leiden tot hoogleeraer in het staats- en bijzonder regt benoemd. Den 10den October 1795 hield hij zijn intreê-rede: de officio civis Batavi in Republica turbata. Doch reeds in het volgende jaar tot vertegenwoordiger van het volk van Nederland,Ga naar voetnoot(*) en later tot afgezant van den staat aan het Hof van Spanje benoemd, verwierf hij van curatoren een eervol ontslag, met behoud van zitting en rang in den akademischen senaat, van welk voorregt hij later ook somwijlen gebruik maakte, doch zonder zijn onderwijs immer te hervatten. In 1799 keerde hij uit Spanje terug, doch werd kort daarop weder met een buitengewone zending naar het hof te Madrid belast, en bleef er tot in 1801. Niet lang | |
[pagina 15]
| |
na zijne terugkomst werd hij naar het hof van Berlijn gezonden, om met hetzelve wegens de betaling der Oostenrijksche leening, waarvoor het Silesië tot pand moest geven, eene overeenkomst te treffen. Ofschoon deze onderhandelingen het gewensche gevolg niet hadden, behield Valckenaer den roem van een kundig en geoefend staatsman, dien hij reeds vroeger in Spanje, Frankrijk en de Nederlanden verworven had. Toen koning Lodewijk in 1810 de laatste proef wilde nemen om de vereeniging der Nederlanden met Frankrijk te verhoeden, belastte hij Valckenaer met een buitengewone zending naar Napoleon. Na zijne terugkomst trad hij van het staatkundig tooneel af en leefde sedert als ambteloos burger te Amsterdam en dan eens op zijn landgoed. Hij overleed te Haarlem 15 Januarij 1821 op zijn buitengoed het huis te Bijweg. Hij was lid van het Nederl. Instituut en ridder van de orde van den Rooden adelaar en van die der Unie. Hij gaf in het licht: De peculio quasi castrensi veteribus Jctis incognito eiusque vera origine L.B. 1781. 4o. De duplici legum quarumdam in Pandectis interpretatione. L.B. 1781. 4o. Or. de Schola Cujacciana. Fran. 1784. 4o. Eerste receuil van stukken, rakende de beschuldigingen, door de Heeren Curatoren ter Staatsvergadering van Friesland ingebragt tegen den Professoren der Friesche Hoogeschool. Door gemelde Professoren in het licht gegeven. Haarlem. 1787. fol. Advis in de zaak van Mr. L.P. van de Spiegel, zooals hetzelve voor de Provisioneele Representanten etc. is geplaatst geworden. 1796. Bundel van bewysstukken, dienende tot bestraffing der logentaal van den Heer C.L. van Beyma. Duink., 1791. 8o. Or. de officio civis Batavi in Republica turbata. L.B. 1795. 4o. In het Nederd. overgezet door G.C.C. Vatebender. Gouda 1795. Rechtsgeleerd advis in de zaak van den gewesen Stadhouder en over deszelfs schrijven aan de Gouverneurs van de Oost en Westindische bezittingen van den Staat. 's Hage, 1796. Hij bezorgde anoniem met J. Luzac de Hollandsche uitgave van Korte schets der Fransche omwenteling door een genootschap van latijnsche schrijvers. Naauwkeurig nagezien naar het oorspr. Te Rome prope Caesaris hortos en te Parijs nabij den tuin der Tuilleries. III Kal. Sept. V.C.MMDLIV; XII Fructidor van het VIII jaar (Amst. bij J. Allart). 1800. 8o. Dit in het latijn en hollandsch uitgegeven werkje was | |
[pagina 16]
| |
oorspronkelijk in het fransch en latijn geschreven door Héron de Villefosse (Zie Barbier, No. 2529) en werd gedrukt te Parijs (Leiden). (Anoniem). De Representanten des volks van Amsterdam benoemd tot committé van Justitie binnen dezelve stad verdedigd. 1796. 8o. (Amst. Cour. 28 Mei 1796). (Anoniem). Brief van A. (J. Valckenaer), aan L. (A.R. Falck). 1813. (Anoniem). Antwoord aan C.L. van Beyma op deszelfs uitgegev. stukje, getiteld Remarques. In Holland. 1790. 8o.
Zie Saxe, Onom. Lit., T. VIII, p. 430, 431; Te Water, Narratio de rebus Acad. Lugduno-Batavae in Append., N. XC; G. de Wal, de clar. Frisiae Jurecons., p. 352, 453; Wassenberg, Or. euchar., p. 31; Heringa, de Auditorio, p. 49, 211, 213; Vad. Hist. ten vervolge van Wagenaar, D. XIII, bl. 150 volg.; D. XIX, bl. 18; D. XXI, bl. 165: D. XXXI, bl. 310 volgg.; D XXXIII, bl. 211 volgg.; D. XXXIV, bl. 392, 398; D. XXXV, bl. 249, 250 volgg.; D. XXXVIII, bl. 237; Nederl. Jaarb. A, 1787, bl. 1550, 1586; Dagverhaal der Nat. vergad., D. I, bl. 37, no. 36 bl. 284; no. 37 bl. 291; no. 59 bl. 469; no. 68 bl. 541; no. 72 bl. 575; no. 77 bl. 609; Rogge, Tafereel v.d. gesch. d. jongste omwenteling, bl. 424 volgg.; Vertraute Briefe während eines Durch flugs durch einer Theil der Nördlichen Provinzen des Königreichs der Niederl., Th. I, p. 287; Louis Bonaparte, Documens Historiques et Réflexions sur le Gouvernement de la Holl., T. III, p. 280, 301; Bosscha, Geschied. der staatsomwentel. in Nederl., D I, bl. 89; Galerie Hist. des Coulonporains, T. VIII, p. 402; Algem. Kunst- en Letterb., Ao. 1821, No. 6, p. 82 volgg.; Proces-verbaal v.d. XIV algem. verg. v.h.R.N. Inst., bl. 19; Comment. Lat., T. I. p. 14; van Kampen, Gesch. d. Fransche heers. in Europa, D. II, bl. 343; Bilderdijk, Affodillen, D. I, bl. 121; Santenii, Poëm., p. 92; Bibl. Belg., T. III; P. 2, p. 241; Siegenbeek, Gesch. d.L. Hooges., D. I. bl. 347, 348 t D. II, bl. 237, 238, 414, 415; Het character van den Heer J.V. uizijne eigene daaden en woorden opgemaakt. St. Omer, 1792. 8o.; Bou, man, Gesch. d. Geld. Hooges., D. II, bl. 312, 451; Van Doorninck, Anon. en Pseud., no. 278, 827, 3907, 4021; Biogr. Univ.; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Tydeman, Ophelder. op de V.G.v. Bilderd., D. XII, bl. 330; Nav. D. IX, bl. |
|