1833 in 2 dln. 4o. het licht (Christiani Hugenii aliorumque feculi XVII. virorum celebrium Exercitationes mathemathicae et philosophicae ex Manuscriptis in Bibliotheca Academiae Lugduno-Batavae servatis edidit P.J.U. Hagae Comit. ex Typogr. regia). In 1835 werd hij tot gewoon Hoogleeraar benoemd en bekleedde van 1837-1838 de waardigheid van rector magnificus. Bij het nederleggen dezer waardigheid hield hij eene Oratio de Fratritus Christiano atque Constantino Hugenio, artis dioptricae cultoribus (Ann. Acad. 1837-1838. Hagae-comitis ex Typogr. Regia 1840. In Augustus 1838 werd door den koning eene commissie benoemd in last hebbende, ‘om zich naar Parijs te begeven, ten einde aldaar over te gaan tot het doen vervaardigen en justeren, ten behoeve van het Nederlandsche gouvernement zoo mogelijk van drie standaards, zoo van het Nederlandsche pond als van de Nederlandsche elle, naar de oorspronkelijke standaards, berustende in de Staatsarchieven aldaar. Tot leden dezer commissie, werd, behalve de adviseurs A. Lipkens en R. Lobatto, ook U. benoemd. De eenige door U. na 1839 uitgegevene geschriften bestaan in drie mededeelingen aan de eerste klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, in het Tijdschrift van die geleerde vereeniging opgenomen:
Bedenkingen omtrent de gewone verklaringen der twee grondvergelijkingen D = M/V en S = R/T.
Verslag van waarnemingen over het aardmagnetismus te Leiden en eenige andere plaatsen in Nederland.
Verslag van eenige proeven, genomen met eene batterij van verkwikt zinkijzer en verdund zwavelzuur.
Hij overleed den 11den December 1844 en liet bij zijne vrouw, P.M. Sanderus, drie kinderen na. Hij was Ridder van den Ned. Leeuw, lid van den Eerste Klasse van het Koninklijk Instituut, van den Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen van het Prov. Utrecht Genootschap en de Maatschappij van Ned. letterk. te Leiden.
Zie M. Siegenbeek, Gesch. d.L. Hooges. D. II, bl, 436, 457. D. II, bl. 278; L. Stads-Alm. 1846, bl. 114. Dez. Hand. der Maats. v. Ned. Letterk, 1844. D. II, bl. 417, 1845. D. 2, bl. 18, 34. Nieuwenhuis; Kolm en De Rivecourt.