tenschappen, hem gewoonlijk - vooral in de laatste door hem waargenomen betrekking - zeer weinig tijd over, om dien aan zijne geliefkoosde studiën te besteden. Het meeste dat hij geschreven heeft is dan ook afkomstig uit den tijd toen hij nog instructeur was; eene betrekking, waarvan hij steeds met voorliefde sprak. In dien tijd is door hem in het licht gegeven zijne Inleiding tot de kegelsneden, te Rotterdam bij J. Hendriksen, 1810 in 8o.; een werk, dat indertijd door Jacob de Gelder, wegens zijne oorspronkelijkheid, zeer geprezen werd. Naderhand, toen hij controleur der veenderijen was, heeft hij nog een werk uitgegeven, mede afkomstig uit dien tijd, getiteld: Herleiding van den schijnbaren afstand tusschen twee hemelligchamen tot den waren, te Deventer bij J.H. de Lange, 1840, in 4o., waarin hij eene nieuwe en eenvoudige methode voor deze berekening opgeeft. Een ander groot werk, waaraan hij sedert jaren zijne krachten besteedde, en dat hij voor de pers gereed maakte, zou den titel voeren: Wiskundige beschouwingen der wetten van het evenwigt en der beweging van de ligchamen. Van dit werk, in den trant van de Mécanique Celeste van La Place en de Traité de Mécanique van Poisson, is in der tijd (1830) een prospectus of inteekenlijst aan het publiek
aangeboden door den boekhandelaar Gt. Paschen Gtz. te Enschede, waarin beloofd werd dat dit geschrift in twee deelen in 4o., ieder ongeveer van 300 bladzijden, compleet zou zijn. De uitgave heeft echter, wegens te geringe deelneming, geen voortgang gehad. Overigens bestaan er van Uitterdijk nog andere werken in handschrift, welke hij voornemens was van tijd tot tijd in het licht te geven, zoo als bijv. eene Verhandeling over de eigenschappen van den drichoek in en om den cirkel, eene Verhandeling over de kromme lijnen, en andere, doch de dood heeft verhinderd, dat zijne plannen ten uitvoer werden gebragt. Hij was mede geen ongelukkig beoefenaar der letteren: het fransch en latijn waren hem eigen, en in zijne studiën bediende hij zich het meest van deze beide talen; het engelsch en hoogduitsch waren hem mede niet vreemd, maar beide las hij met het grootste gemak. Uitterdijk was den 4den Januarij 1804 gehuwd met Tjitske Arriens, eene achtenswaardige vrouw, bij welke hij vier kinderen heeft verwekt, van welke nog een zoon Nanninga Uitterdijk in leven en thans als doopsgezind predikant aan den Horn (gem. Aduard) in de provincie Groningen gevestigd is.
Uit Familieberigten en de Provinciale Groninger Couranten van 18 en 22 April 1845; Aardbol enz., D. III, bl. 328.