Athenaeum te Deventer. Hij aanvaardde er zijne betrekking den 13den April 1797 met eene inwijdingsrede De juris Romani addiscendi utilitate ac necessitate summa, etiam composito novo legum civilium codice, apud Belgas minime cessatura. In 1801 werd hij bij herhaling en op voordeelige voorwaarden beroepen tot hoogleeraar aan de Akademie te Harderwijk, in plaats van S. Gratama, naar Groningen vertrokken, maar waarvoor hij bedankte. In het volgende jaar werd hij in plaats van L.C. Schroeder beroepen aan de hoogeschool te Groningen het Romeinsche regt te doceeren, waar hij zijne betrekking aanvaardde den 23sten Sept. 1802, met eene redevoering De sapiente legislatore ad communem utilitatem civium mores componente. In 1804 in plaats van Joh. Cannegieter voor het hedendaagsch privaat regt opgetreden, hetwelk in 1809 vervangen werd door het wetboek Napoleon, ingerigt voor het koningrijk Holland, werd hem in 1812 het onderwijs daarin in den geheelen omvang aangeboden en door hem aangenomen, waarin hij werkzaam was tot aan zijnen dood, die den 27sten Nov. 1820 plaats had.
Hij was gehuwd met Judith van Logchem. Zijn zoon A.J. Twist is lid der 2de Kamer der Staten-Generaal geweest en in 1851 benoemd tot gouverneur van Ned. Indië.
Behalve de genoemde, gaf hij in 't licht, zijne redevoering bij het nederleggen van het Akademisch rectoraat, den 12den October 1809 uitgesproken, De iis ad quae Codicis Napoleontei Hollandi doctor, ad saluberrimum regis, hunc perferentis consilium sua docendi ratione adjuvandum imprimis attendat. Zijne verdiensten worden geroemd in Hulde aan nu wijlen den hoogleeraar Duymaer van Twist, door Mr. T. Haakma Tresling in de Alm. der Akad. van Groningen voor 1822 bl. 1-73, waar men tevens eene beschrijving aantreft van de plegtigheden bij zijne ter aarde bestelling en de bij die gelegenheid uitgesproken latijnsche en nederd. gedichten. In drie redevoeringen, voorkomende in Annal. Acad. Gron. 1820-1821, namelijk, door E. Tinga Orat. rect., p. 16; Orat. inaug. G. de Wal, A.C. Holthius, p. 34 et 16 en door eene, zijner nagedachteuis gewijde nederd. rede van S. Gratama.
Zie Mr. H.O. Feith, Levensberigt in Gron. Volks-Alm. 1850.