September 1587 de wijding. Ook werd hij lid van den raad van Staten. Omstreeks 1594 werd hij aartsbisschop van Mechelen, doch voor hij de bullen ontving, stierf hij den 26sten April 1595 te Brussel. Zijn ligchaam rust in het koor der Cathedrale van Antwerpen, waar men zijne grafstede en beeldtenis vindt.
Zijne zinspreuk was Deum sequere. Hij beoefende de oudheidkunde, was ervaren in de regten en wijsbegeerte en beoefende de latijnsche poëzy.
Hij gaf in het licht:
Een latijnsche elegie over het opbreken van 't beleg van Leuven en de vlucht van Maarten van Rossem. Antw. 1542 (anoniem).
Poëmata sacra. Antw. 1579. 18o. Antw. 1594. Hierin komt het beruchte Carmen in laudem Baltasaris Gerards (p. 311, 312) voor, wien hij wegens den moord van Willem I prijst.
Ook gaf hij de werken van Joh. Geropius Becanus, Antw. 1580 fol. in het licht.
C. Suetonii Tranquilli XII Caesares cum L.T. commentario. Antw. 1578 8o., 1592 8o. Deze Commentarius heeft J.G. Graevius in de uitgaaf van Suetonius, Traj. ad Rhen. 1672 4o., Hagae Comit. 1691 4o. opgenomen.
Horatius Flaccus cum erudito L.T. commentario, nunc primam in lucem edito. Item Petri Nannii Alcmariani in Artem Poëticam. Antw. 1606. Met zijn portret.
Ook zette hij eenige homiliën van Joh. Chrysostomus over.
Zie Miraei, Elogia, p. 17, 19; Sweertius, Ath. Belg., p. 506-508; Belg. christ., p. 16-19; Val. Andreas, Bibl. Belg., p. 609, 610; Gallia christ., T. V, p. 129, 130; Saxe, Onom., P. III, p. 506; Mirhoff, Polyh., lib. VII, p. 1068; P. Burmanni Syll. Epist., T. I, p. 455, 480; Scaliger in Scalig. Sec. r.v.; Foppens, Bibl. Belg., T. II, p. 793; Pope Blount, Cens., p. 817, 818; Scribanius, Antv., p. 64; M. ab Isselt, Hist. sui temporis, p. 617; A. Pandurii, Bibl. Numaria, n. XX, p. 29 ed. Fabric.; J.G. Graevius, Epistola ad Furstenburgium Suetonio, (Traj. 1672. 4o.) praemissa Crenii Animadv. Philolog., P. IV, § VII, p. 82-85; P. V et VI, p. 196; P. IX, p. 137, 138, 214; P. X, p. 123, 129; P. XI, § V, p. 236-239, 251, 252; P. XII, p. 127, 216-226; G. Krantzius ad Conringium Saec. XVI, c. V, p. 177; Comnenus, Papadopoli, T. II, L. II, c. XXXIV, p. 254, 255; Hoeufft, Parn. Lat., p. 42; Peerlkamp, de Poët. Neerl., p. 166; J. Lipsii, Elect., T. II, p. 17; Paquot, P. II, p. 92; Baillet, Jugemens des Sav., § 1345; Poëtes
modernes, T. IV, p. 126; Biogr. Univ.; Biogr. génér. mod.; Felix van Hulst, Charles de Langhe (Carolus Langius) A.L. van der Becke (L.F.), Liège, 1846. 8o. Portr.; Les neveux de L.F., Liège, 1847. 8o. (beide uit de Revue de Liège); Jöcher; Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Brandt, Hist. d. Ref., B. XV, bl. 800; Evangel. kerkb., 1842, p. 74; Muller, Cat. v. portr.