Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 18
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Cornelis Pieter Lammers van Toorenburg]TOORENBURG (Cornelis Pieter Lammers van), geboren te 's Gravenhage den 22sten November 1794, genoot zijne eerste opleiding en onderwijs aan de Fransche en Latijnsche school zijner geboorteplaats. De laatstgenoemde verliet hij op zijn zestiende jaar, den 5den Maart 1810, van de rectorschool naar de Akademie bevorderd met eene redevoering tot vrijspraak van den apostel Thomas van de hem ten laste gelegde ongeloovigheidGa naar voetnoot1); waarop hij den 21sten daaraanvolgenden zich aan de Leidsche Hoogeschool, onder het rectoraat van den hoogleeraar Hageman, liet inschrijven als student in de Godgeleerdheid. Zijn vader vroeg verloren hebbende, begaf hij zich met zijne moeder, die in tamelijk bekrompene omstandigheden achtergelaten was, en met eene eenigzins meer bemiddelde bloedverwante, op wier kosten bij studeeren zoude, naar Leiden, waar de eerstgenoemde tot broodwinning een garen- en bandwinkel hield; terwijl hij, te midden zijner studiën nog onder de hand met les geven en schrijven eenig zakgeld verdiende. Tot zijn hoofdvak bereidde hij zich voor door het bijwonen der akademische lessen van Wyttenbach in het latijn, grieksch en de geschiedenis, van v.d. Palm in het hebreeuwsch en arabisch, en van v.d. Wijnpersse in de wijsbegeerte, beide redeneer- en bovennatuurkunde. Na zich op deze voorbereidende wetenschappen vlijtig toegelegd en inzonderheid ook van het Oostersch veel werk gemaakt te hebben, tot de Godgeleerdheid overgegaan, genoot hij het onderwijs van de toenmalige hoogleeraren te Water, Boers, van Voorst en Borger. Nog student zijnde, nam hij, op den 13den Augustus 1815, voor het eerst een predikbeurt waar te Diepeveen in den omtrek van Deventer. Naar oud gebruik, vóór het in werking treden van het bij koninklijk besluit van 1816 ingevoerde reglement voor het bestuur der hervormde kerk hier telande, op den 6den Augustus van dat jaar zijn preparatoir examen voor het provinciaal kerkbestuur van Zuidholland afgelegd hebbende en als proponent toegelatenGa naar voetnoot2), op den 18den dier | |
[pagina 185]
| |
zelfde maand naar Serooskerke op Schouwen beroepenGa naar voetnoot1), en den 3den Octoher voor het provinciaal kerkbestuur van Zeeland peremtoir geëxamineerdGa naar voetnoot2), werd hij den 1sten December daaraanvolgenden, op zijne standplaats tot predikant ingezegend en bevestigd door Ds. A.W. le Sage ten Broek, predikant te HaamstedeGa naar voetnoot3). Hier te lande nam hij op vier verschillende plaatsen achtereenvolgens bij de nederduitsch hervormde gemeente de evangeliebediening waar: eerst te Serooskerke, van 1 December 1816 tot 26 Maart 1820Ga naar voetnoot4); vervolgens te Dreischot, van den 9den April deszelfdenGa naar voetnoot5) tot den 16den September des volgenden jaarsGa naar voetnoot6); daarna te Kadzand in Zeeuwsch Vlaanderen, van den 30sten September 1821Ga naar voetnoot7) tot den 20sten Mei 1827Ga naar voetnoot8); eindelijk te Domburg op Walcheren, van den 3den Junij daaraanvolgendeGa naar voetnoot9) tot den 11den October 1829Ga naar voetnoot10). Met een talrijk huisgezin van vrouw met zeven kinderen en bovendien met het onderhoud van zijne bij hem inwonende moeder en nicht bezwaard, moeilijk van zijné sobere bezoldiging kunnende leven, verzocht hij in het laatstgenoemde jaar om tot predikant bij de hervormde gemeente in Nederlandsch Indië benoemd te worden, hetgeen hem bij koninklijk besluit van 19 Julij toegestaanGa naar voetnoot11), en waartoe hij op den 18den October door de commissie tot de zaken der protestantsche kerken in Neêrlands Oost- en West-Indië te 's Gravenhage bevestigd werdGa naar voetnoot12). Met uitzondering van zijne moeder en nicht, die te 's Gravenhage op kamers achterbleven, vertrok hij daarheen met vrouw en kinderen, en ging op den 23sten November 1829 van Hellevoetsluis onder zeil, in gezelschap van den mede daarheen afgevaardigden jongeren leeraar W.C. Slingerland Conradi, met wien hij om beurten voorging bij de | |
[pagina 186]
| |
godsdienstoefening op het schip, en van den zendeling Douwes uit Zutphen. Na eene zeereis van vier maanden landde hij den 23sten Maart 1830 behouden te Batavia aan, waar hij met de zijnen door den predikant Lenting minzaam opgewacht, ontvangen en weldra in eene voor hem gereed gemaakte woning op Parapatan gehuisvest werd. Na aan den gouverneur-generaal van Nederlandsch Indië, destijds J. van den Bosch, dien hij kort vóór 's mans vertrek naar Java nog hier te lande gesproken had, voorgesteld geworden te zijn, en gedurende de eerstvolgende maanden den kerkdienst te Batavia en in den omtrek mede vervuld te hebben, was, terwijl Conradi als maleisch predikant aldaar blijven zoude, zijne eerste bestemming naar het meer afgelegen eiland Amboina, waarheen hij op den 29sten December aan boord ging. Doch op de reis daarheen trof hem, weinige dagen later, op den 7den Januarij 1831, op de hoogte van Bali, door het vastraken van het schip op eene koraalrif, eene zwar schipbreuk, waarbij hij al zijne goederen verloor en ter naauwernood met de zijnen het leven reddeGa naar voetnoot1). Aanvankelijk den 14den op het eiland Kangelang aan wal gezet en in bamboezen hutten geherbergd, verbleef hij aldaar tot in het begin van Maart en reisde toen af naar Soerabaya, waar hij in de andere helft dier maand aangekomen en bij den predikant Ruempol gastvrij ontvangen, hem een tijd lang in de evangeliebediening bijstond. Aangezocht tot maleisch predikant te Batavia, haf hij de voorkenr aan eene benoeming naar de sedert lang herderlooze gemeente van Makassar op Celebes, waar hij tot vast predikant aangesteld, den 15den Julij 1832 met eene leerrede over Paulus' brief aan de Romeinen, XII vs. 1, zijn dienst aanvaardde en met genoegen en vrucht werkzaam bleef tot in 1836 toen hij, naar Samarang op Java overgeplaatst, op den 7den Augustus van zijne gemeente afscheid nam, en op den 28sten daaraanvolgende te Samarang in dienst tradGa naar voetnoot2). Daar had hij in het volgende jaar de eer prins Hendrik onder zijn gehoor te hebben, bij welke gelegenheid hij predikte over 1 Timoth. IV, vs. 8Ga naar voetnoot3). Daar herdacht hij, naar aanleiding van Hebr. XIII, vs. 8, op den 5den December 1841, zijn 25jarigen predikdienst en ontving bij die gelegenheid van wege de voornaamste gemeenteleden een fraai en kost- | |
[pagina 187]
| |
baar geschenk in zilverGa naar voetnoot1). Of hij er in 1856 insgelijks zijn 40jarigen dienst herdacht heeft, is ons niet bekend. Na een afwezigheid van meer dan dertig jaren, keerde hij in 1860, vergezeld van zijne vrouw en jongste dochter, met verlof voor twee jaren, naar het vaderland terug; waar hij, in het laatst van October aangekomen, omstreeks Junij des volgenden jaars te 's Gravenhage de eerstgenoemde verloor. In October daaraanvolgenden met de laatstgenoemde weder naar de Oost vertrokken, verkreeg hij, niet lang na zijne terugkomst, op zijn verzoek, zijn eervol ontslag met behoud van regt op pensioenGa naar voetnoot2). Daarop verbleef hij nog eenigen tijd te Magelang, totdat hij tegen het laatst van 1863 voor goed naar Nederland terugkeerde; waar hij, in Februarij 1864 behouden te Rotterdam aangeland, eerst te 's Gravenhage zijn intrek nam, en van October 1865 af zijn laatste levensjaar doorbragt ten huize van een zijner schoonzonen, den heer Hageman, op een buitengoed aan den Leidschen Dam. Afgetobt door velerlei wederwaardigheden, waaronder, behalve zijne voormalige schipbreuk, laatstelijk nog door trouweloosheid van Javaansche bedienden, een stoute diefstal van over de f 4000, sedert lang gefolterd door het rhumatismus, al meer en meer verzwakt naar ligchaam en geest, en des aardschen levens zat en moede, ontsliep hij daar zacht en kalm ln den nacht van den 13den op den 14den November 1866, op nagenoeg 72jarigen ouderdom. Lammers van Toorenburg was een man van grondige taal- en letterkennis, een uitstekend hulpmiddel en onmisbaar vereischte voor den aanstaanden godgeleerde. Reeds op de latijnsche school vuurde de vlijt van een zijner medeleerlingen, den later als letter- en oudheidkundig heroemden Reuvens, zijn naijver aan. Gevormd in de school van mannen als Wyttenbach, v.d. Palm en van Voorst, was hij een vlijtig beoefenaar, volstandig vereerder en vurig voorstander van de oude klassieke letteren, in verband met Oostersche taalstudie en toepassing op bijbelverklaring beide des Ouden en Nieuwen Verbonds. Nog te Kadzand staande onderhield hij met ds. J.A. Janssen van St. Anna ter Muiden, latijnsche briefwisseling; te Domburg had hij met een paar ambtgenooten in den omtrek, ds. Kruyt van Aagtekerke en Greve van Oostkapelle, veertiendaagsche bijeenkomsten tot het lezen van Borger's Disputatio de Mysticismo, Reinhard's plan van den stichter des Christendoms | |
[pagina 188]
| |
en meer andere wetenschappelijke boekwerken. Van hetgeen op godgeleerd, geschied- en letterkundig gebied in het licht verscheen nam hij gaarne kennis; ja ook nog in het verafgelegene Indië bleef hij den gang van letteren en wetenschap in het vaderland met belangstelling gadeslaan. ‘Ik zie weinig of niets klassieks meer aankondigen’ - schreef hij in 1841 - ‘of het moet zijn dat ik hier in Indië ben. Ook vind ik bij de hedendaagsche schrijvers die krachtige poëzy en welsprekendheid niet meer, waarvoor wij zooveel gevoel hadden: want onze geest was in jeugdigen leeftijd gevoed in de zuivere en onvervalschte oefenschool der oudheid.’ Toch waren in vrije uren ook nieuwere, inzonderheid vaderlandsche dicht- en letterkunde, zijne geliefkoosde uitspanning, en wist hij zelf in gebonden zoowel als ongebonden stijl zich in zijne moedertaal met keurigheid en waardigheid uit te drukken. Als zoodanig was hij de eer zijner benoeming tot buitenlid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, in 1843, allezins waardig; eene eer, die hij dan ook op hoogen prijs stelde en waardoor hij zich op nieuw aan het letterkundig Leiden verbonden en met jeugdige geestdrift voor de vakken daarbij aangewezen bezield gevoelde; doch waarvoor hij echter, na verloop van eenige jaren, zich, gelijk hij te kennen gaf, die schamende, omdat hij er niet aan beantwoordde en ze zich niet waardig maakte, bescheidenheidshalve in 1855 meende te moeten bedanken. In geschriften heeft Lammers zich weinig of niet bekend gemaakt. In druk, doch niet in den handel, bestaat van hem eene Prijsverhandeling, ten betooge: dat de gansche Natuur het bestaan bewijst van haren Maker; in een studentenvriendenkring het gezelschap ‘Studiis consecratum’ ingeleverd. Leiden, 1815, één blad druks, van welke slechts 30 afdrukken getrokken zijn. Bij de inwijding der, tegelijk met het vaderland, tot vorigen luister herstelde Leidsche hoogeschool, in November deszelfden jaars, vervaardigde hij daar op een FeestzangGa naar voetnoot1). Nog op zijne eerste plaats, Serooskerke op Schouwen, staande, gaf hij eene Dankrede na den oogst, uitgesproken den 22sten Augustus 1819, te Zutphen, bij H.C.A. Thieme, in het licht; en in het volgende jaar, nameloos of alleen onder het kenmerk van de letter L, eene Leerrede over de Maatschappij van Weldadigheid, strekkende tot aanbeveling dier inrigting, waarmede hij zeer was ingenomen, voor Nederlanders van alle gezindheden, te Zierikzee bij F. van Meeren, 1820, 41 blz, benevens, voor het gods- | |
[pagina 189]
| |
dienstig onderwijs, een Nieuw kort begrip der Christelijke Godsdienstleer, tot het doen van Belijdenis, te Rotterdam, ter boekdrukkerij van N. Cornel, 1821. 20 blz. 8o. Aan de Nieuwe Bijdragen ter bevordering van de kennis en verbetering van den openbaren eeredienst onder de protestanten, stond hij af eene Verhandeling Over den invloed van den geest dezer tijden op de achting voor de Godsdienstleeraars onder de Protestanten, voorgelezen in de ringvergadering te Brouwershaven, opgenomen in Dl. II, bl. 145-166. Voorts leverde hij verschillende bijdragen in het Maandblad en de Lettervruchten van het Departement der Maatschappij ‘Tot Nut van 't Algemeen’ te Sluis in Vlaanderen, uitgegeven te Sluis bij T.J. Janssen, van 1823 tot 1830Ga naar voetnoot1); alsmede in het tijdschrift van de Maatschappij van Weldadigheid de Vriend des Vaderlands, voor 1827 en 1828, terwijl in den jaargang van 1833 een drietal en in dien van 1836 een tweetal Brieven uit Oost-Indie van zijne hand, nagenoeg onveranderd, nameloos opgenomen zijnGa naar voetnoot2). Ten dienste zijner katechizanten in Nederlandsch Indië gaf hij, in het Nederlandsch en Maleisch, tegenover elkander gedrukt het Eenvoudig Onderwijs in de Christelijke Godsdienst, verkort; volgens A. Brink. Nieuwe druk, te Samarang, bij Oliphant en Co. (Julij 1844) een en andermaal op nieuw herdrukt in 1847 en 1848, en nog eens, alleen in het Nederlandsch, in October 1856. Lammers, gelijk reeds gezegd is, had voor een talrijk huisgezin te zorgen. Kort voor zijn vertrek naar zijne eerste standplaats, tegen het laatst van 1816, had hij zich in den | |
[pagina 190]
| |
echt begeven met Johanna Maria Heemskerk. Bij haar verwekte hij hier te lande negen, en vervolgens in Indië nog acht, te zamen zeventien kinderen, van welke er echter eenige op jeugdigen leeftijd stierven en bij zijn dood nog zes in leven waren. Zijn oudste zoon, Nikolaas Dirk, geboren in 1820, is thans resident te Solo of Soerakarta, op Java, nu onlangs tot ridder van den Nederlannschen Leeuw benoemd. Zijne oudste dochter, Cecilia Cornelia, geboren in 1824, in tweede huwelijk echtgenoote van den heer P.L. de Gaay Fortman, predikant in Nederlandsch Indië, overleed in 1856. De vierde, Sara Catharina, geboren in 1829, is in 1848 gehuwd met A.S.M. Hageman, kleinzoon van den voormaligen Leidschen hoogleeraar van dien naam, sedert verleden jaar rustend kapitein der Genie in Nederlandsch Indië, en nu onlangs benoemd tot burgermeester der gemeente 's Gravesande. 's Mans overige kinderen en kleinkinderen, voor zooveel die nog leveu, zijn hier en daar in Nederlandsch Indië verspreid. Slechts één zijner zonen, geboren in 1826, toonde aanleg en lust tot geleerde studie. Hem had hij gaarne gewenscht in het vaderland te laten studeeren en tot Maleisch predikant op te leiden, indien zijne omstandigheden hem niet belet hadden aan dit voornemen gevolg te geven. Van Lammers en zijne vrouw, nevens elkander, op ongeveer 60jarigen leeftijd of iets meer, bestaat een portret in 1858 bij Mieling te 's Gravenhage in steendruk gebragt, aan vrienden en bekenden hier en elders ten geschenke gezonden, doch niet in den handel.
Part. berigt. |
|