Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 18
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 175]
| |
Vossius te Amsterdam als secretaris tot diens dood werkzaam was geweest. In 1654 verkreeg hij en zijn broeder Cornelius van curatoren der Geldersche hoogeschool magtiging openlijke voorlezingen over de Grieksche letterkunde te mogen houden. Na den dood van dien broeder volgde hij hem als buitengewoon hoogleeraar in de letteren en geheimschrijver van curatoren op. Een jaar later werd hem toevertrouwd de Romeinsche schrijvers uit te leggen en daarmede eenige lessen over de welsprekendheid te paren. In 1657 werd hij gewoon hoogleeraar in de Grieksche letterkunde en ontving hij vele blijken van gunst van curatoren. De groote staatsschok van 1672, die de gansche akademie op hare grondvesten deed waggelen, bragt Tollius, die de stadhouderlijke partij niet was toegedaan, in groote ongelegenheid. Hij overleed in 1675 en was tweemaal gehuwd geweest; 1. met Aaltje Noyen; 2. in 1658 met Johanna Greve, die hem overleefde. Zijne dochter Henrica huwde aan den geleerden Jacobus Medenbach, die vele jaren predikant was te Ermello, nabij Harderwijk, en in 80jarigen ouderdom, 1741, overleed. Hij gaf in het licht: Appiani Alexandr. Rom. Hist. 2 t. Amst., 1670. 8o.
Zie Saxe, Onom., T. IV, p 485; Burmanni, Syll., T. II, p. 629; T. III, p. 221; Van Kampen, Bekn. gesch. d. Ned. letterk., D. I, bl. 423; Schrassert, Beschrijv. v. Harderw., D. I, bl. 83; Boekz., 1729, I, 482; 1741, I, 96; 1757, I, 560; 1774, I, 719 (over zijn geslacht); Bouman, Gesch. d. Geld. Hooges., D. I, bl. 175, 190, 273, 277, 278, 319, 328, 364; D. II, bl. 416, 651, 652; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt. |
|