Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 18
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 124]
| |
verklaagde dezen bij het Hof van Holland als schuldig aan eenen toeleg op het leven van den prins van Oranje. Men hechtte geloof aan zijne beschuldiging, zette den ruwaard gevangen, bragt hem op de pijnbank en veroordeelde hem tot ballingschap. Tichelaar, gloeijende van spijt, hitste toen het volk op, om zelf rechter te zijn. Tot belooning voor den dienst aan 't vaderland bewezen (?), werd hij stedehouder van Johan François van Schagen, heer van Heenvliet, die in plaats van de Witt, ruwaard van Putten, was geworden. Hij gedroeg zich in die betrekking zóó schandelijk, dat hij werd afgedankt. Hij verviel na den dood van Willem III, van wien hij een jaargeld trok, tot de diepste armoede. Men heeft hem, in hoogen ouderdom, op krukken, in den Haag zien bedelen. Hij is, volgens sommigen, in of omtrent 1714 overleden.
Zie Waerachtigh verhael van 't gepasseerde in, ende omtrent der saecken tusschen Willem Tichelaar, Mr. Chirurgijn tot Piershil en Mr. Cornelis de Witt, Ruward van Putten, Nopende de comporatie tegens Sijn Hoogheyt den Heere Prince van Orangien enz. Gedruckt voor den Autheur en Liefhebber van ons. Vaderlandt. Anno 1672. 4o.; Swart tooneelgordijn; Wagenaar, V.H., D. XIV, bl. 142, 143, 145, 151, 157, 180; Bilderdijk, G.d.V. D. X, bl. 17-24, 222, 244; Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis; Verwoert, Kobus en de Rivecourt. |
|