[Jacobus Terpstra]
TERPSTRA (Jacobus), zoon van Mr. Willem Terpstra, Rector der Latijnsche school te Oldenzaal, werd aldaar den 19den Febr. 1805 geboren, ontving het onderrigt van zijn vader, zoo te Oldenzaal als te Groningen, waar hij tevens in jengdigen leeftijd de lessen der hoogleeraren bijwoonde. Toen zijn vader aan de Erasmiaansche school te Rotterdam het rectoraat bekleedde, vervolgde hij zijne studiën te Utrecht onder van Heusde, Goudoever, Schröder, enz. en verwierf in December 1824, den doctorgraad in de letteren, na het verdedigen eener dissertatie de Sodalitio Pythagoreo (Traj. 1824). Hij bekleedde achtereenvolgende het conrectoraat der Latijnsche school te Franeker, het praeceptoraat te Rotterdam, en sedert 1833 het rectoraat aan het Nassau-Veluwsche Gymnasium te Harderwijk, dat hij uit zijn vervallen staat opbeurde, en waaraan hij werkzaam was tot zijn dood, den 8 Maart 1837, een weduwe met talrijk kroost nalatende.
Behalve zijne akademische dissertatie, eene omwerking van R. Feiths Antiquitas Homerica (L.B. 1831) en dergelijke van onderscheidene woordenboeken voor de grieksche en latijnsche taal, van duitschen bodem overgebragt, o.a. de Gr. Grammatica en Leesboek van J.P. Krebs, door zijn opvolger te Harderwijk W.L.C. Clarisse voltooid (Zutphen, 1838). Deze sprak ook eene lijkrede over hem uit, die het licht ziet. Terpstra was lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap.
Zie Algem. Konst- en Letterbode, 1838, D. II, bl. 187-189, 1837, D. I, bl. 178; Nienwenhuis, Verwoert, Kobus en de Rivecourt.