van Utrecht, en was in 1582 een van de staatsleden, gecommitteerd tot opneming van de rekeningen der ontvangers en rentmeesters der kloostergoederen, en in 1584 tot die van de landschaps-ontvangers. Toen in 1596 de Admiraliteit te Dokkum werd opgerigt, was hij onder de eerste Raden van deze benoemd. Hij overleed den 2den April 1601 en liet na ééne dochter bij zijne vrouw Popke, dochter van Sako van Rinia, grietman van Westdongeradeel, in 1541 geboren en den 26sten December 1611 gestorven. Beide woonden te Oldeboorn, waar zij ook begraven zijn.
Zie Vriemoet, Ath. Fris., bl 411; Wopenb. Andringa; Scheltema, Staatk. Nederl., D. II, bl. 361: Charterb., D. IV, bl. 42, 67; Winsemius, Hist., p. 828; v. Sminia, N.N.v. Grietm., bl. 329, 330; Kobus en de Rivecourt.