[Jan of Joan Six van Ohandelier]
SIX VAN CHANDELIER (Jan of Joan), zoon van Jacob Six en N.N. Juliens, de oudste van tien kinderen, 6 zoons en vier dochters, werd 20 Febr. 1612 te Amsterdam geboren en legde zich op den handel in droogerijen toe. In zijne snipperuren verpoosde hij zich met de beoefening der Nederduitsche dichtkunst. Op zijn 30ste jaar werd hij door een hardnekkige miltzucht aangetast, op raad der geneesheeren begaf hij zich naar Spa, en vond zoo veel baat bij het gebruik harer wateren, dat hij ze meermalen bezong. Na zijn terugkomst deed hij, vooral tot voortzetting van zijnen handel, een reis door Frankrijk, Spanje en Italie. Deze reis duurde meer dan tien jaren en het was in het laatste gewest dat hij o.a. het dichtstukje Amsterdammers winter vervaardigde, dat voor het beste wordt gehouden dat uit zijne pen vloeide. Kort na deze reis deed hij een keer naar Engeland, en bleef, zoo wel op reis als te huis de poëzij beoefenen.
Six van Chandelier is nimmer getrouwd, en was een man van geen gering vermogen. Zijne laatste levensjaren bragt hij op eene buitenplaats in het Diemermeer, hem, door zijn grootmoeder Catharina Scheu aanbestorven, door.
Hier bearbeidde en voltooide hij eene nieuwe berijming der Psalmen, die hij in 1674 in 't licht gaf. De tijd van zijn afsterven is niet bekend, doch zeker overleed hij na 1690, en werd, op zijn begeerte, in de Zuiderkerk te Amsterdam bij zijn vader begraven. Tot zijne vrienden behoorden Spiegel en Anslo, welken laatsten hij in Italie leerde kennen. Zijne Poëzij, verdeelt in ses boeken en eenige opschriften, verscheen te Amst. 1657, 1661, 8o. Ook Davids Psalmen,