hij den post, den 25 Maart 1816 met eene redevoering over den waren dichter. Eerst later verkreeg hij den akademischen graad van philos. theor. mag. et litt. hum. doctor, en overleed 6 Jan. 1834.
Als godgeleerde heeft Simons zich niet onderscheiden, wel als letterkundige en dichter. Hij was lid der maats. v. Ned. Letterk., van de Holl. maatschappij te Haarlem, der Zeeuwsche en Utrechtsche genootschappen voor kunsten en wetenschappen, correspondent der tweede klasse van het Kon. Ned. Instit., lid der prov. commissie van onderwijs te Utrecht, schoolopziener enz.
Hij schreef:
Hulde aan Y. van Hamelsveld in Boekzaal der Gel. wereld, 1812. D. II. bl. 300-304.
Dichtkundige aanmerkingen op de Evangelische gezangen. Amst. 1806.
De Lof der welsprekendheid, z.p. en j. uit de werken van het genoots. Kunst wordt door Arbeid verkregen.
Gedichten. Amst. 1805. m. portr.
De waarde van den mensch, in drie zangen. Amst. 1814.
Alexander, keizer aller Russen. Amst. 1815.
Bij de herstelling van Utrechts Hoogeschool.
Redevoering over den waren dichter. Utr. 1817.
Verstrooide Gedichten. Amst. 1822.
Het huisselijk geluk, in drie zangen. Amst. 1823.
Het kasteel van Antwerpen. Utr. 1831. 2o dr.
Verwelkoming bij den plegtigen aanvang der akademische lessen, na de wederkomst der leerlingen van de Utrechtsche hoogeschool in het leger. Utr. 1831.
J. Geel en A. Simons, voorlezingen, gehouden in het leesmuseum te Utrecht. Ald. 1830.
Hij was mede-arbeider aan de nieuwe uitgave van Hooft, Nederl. Historiën. In de Mnemosyne zijn verschillende belangrijke stukken over zijn pen opgenomen.
Oratio de imitatione naturae, in omni arte sedulo adhibenda. Traj. ad Rhen. 1833.
Na zijn dood gaf een zijner zonen een bundel zijner nagelaten geschriften in proza uit onder den titel: Verhandelingen deels van historischen, deels van letterkundigen inhoud.
Zie Utr. stud. Alm., 1835, bl. 95; van der Aa, N.B.A.C. Woordenb.; Glasius, Godgel. Nederl.; Handel. d. jaarl. vergad. v.d. maats. der Nederl. Letterk. te Leyden 1834, Nieuwenhuis, (Aanh.); Kobus en de Rivecourt; Verwoert; Alg. Konst- en Letterb., 1834 No. 2; Lith de Jeude, Voorr. voor de uitg. van zijne Verhandelingen; Orat. de vita et meritis A. Simons; Heringa, de Auditorio, p. 160, 192, 226, 231, 232; Gebr. v. Cleef, Alph. Naaml., bl. 557, Verv. 116; Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk., D. I. bl. 280, 307, D. III. bl. 56, 100; Chron. v.h. Hist. Gen., D. III. bl. 174, 175, 179; Muller, Cat. v. portr.