uitgewerkte schilderstukken, de meesten ongeveer 1½ op 2 voeten groot. Behalve al deze schilderstukken vervaardigde hij nog ruim een dertigtal platte gronden, doorsneden en op standen van gebouwen, uitgewerkte teekeningen en schetsen van beelden, basreliefs en kleindere voorwerpen, uit metaal vervaardigde versiersels en zinnebeelden van goden, benevens een aantal van 13 groote en kleine opschriften, welker lettervormen hij, zoo getrouw als hem zulks mogelijk was, heeft teruggegeven. Na dus gedurende vier jaren zonder ophouden aan de bereiking van zijn doel werkzaam geweest te zijn, moest Sieburgh zijne onderneming staken, daar hij, bij alle mogelijke spaarzaamheid, en niettegenstaande de zoo rijkelijk genotene belanglooze hulp der gastvrije Javanen, alle middelen uitgeput, en eene som van f 15,000 intrest, zijn geheel toenmalig vermogen, opgeofferd had. Hij keerde naar Batavia terug, en bood zijne verzameling het Indisch bestuur aan. De zaak werd in handen eener commissie gesteld, die en aller-gunstigst verslag uitbragt, en ten sterkste aanbeval, dat hij door het bestuur in staat gesteld zou worden om den arbeid geheel en al te voltooijen. Ondertusschen, en in afwachting van verdere in zijne zaak te nemen besluiten, werd hem van het bestuur, als eene belooning voor zijne aan de wetenschap bewezene diensten, een voordeelig Conchenille-contract geschonken, tengevolge waarvan hij zich op reis begaf om de daartoe behoorende gronden in oogenschouw te nemen. Doch reeds had zijn ligchaamsgestel dsor zijne langdurige togten en menigvuldige ontberingen te veel geleden, en hij bezweek te Cheribon op den 2 Maart 1842 in den ouderdom van 42 jaren. Een gedenkteeken wijst te Radja Galoe, in het zoogenaamde Apenbosch, de plaats aan, waar zijn stoffelijk overblijfsel is neêrgelegd.
De verzameling van Sieburgh is door het ministerie van koloniën van zijnen erfgenaam voor het rijk overgenomen en geplaatst bij de koninklijke academie te Delft.
Zie Dr. C. Leemans, H.N. Sieburgh en zijne oudheidk. onderzoekingen in de Binnenlanden van Java, in Konst- en Letterb., 1846. D. II. bl. 275-281, Javasche Courant. d.d. 20 April, 1842; de Kopïist 1842, No. 3. bl. 280-288, 290-295, 306-310; Gids, 1837 bl. 100; Immerzeel; Kramm.