Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Eerste stuk
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 542]
| |
dam geboren. Reeds op vierjarigen leeftijd verloor hij zijn vader, en bleef hij onder het opzigt zijner moeder tot dat deze met hem, den 11 Maart 1817, bij haren broeder, den haagschen predikant Schultz ging inwonen. Hij bezocht te 's Hage eerst de school van 't Nut van 't Algemeen, die toen den kundigen H.J. Beekman aan het hoofd had, vervolgens de latijnsche school, waar hij het onderwijs van den Kappeyne genoot, en bij zijn oom een voorbereidende wijsgeerige opleiding naar het leerboek van Trell, Cicero de officiis met de aanmerkingen van Garve, en Gellerts Moralische Vorlesungen, maar de laatste diende tevens tot oefening in het duitsch. In 1824 vertrok hij naar Amsterdam tot de theologische studie aan het seminarie der Evang. Luth. kerk. Gedurende twee jaren woonde hij de lessen van van Lennep, Willmet, van Cappelle en Voûte bij, en ontving ook het eerste jaar les in 't hebreeuwsch van Sartorius, later van D.A. Lissauer. Na het examen, studeerde hij drie volle jaren bij de hoogleeraren van het seminarium Plüscke, Ebersbach en Sartorius, en werd in 1829 tot proponent aangenomen. Eerst diende hij, gedurende 16 maanden, als proponent te Leeuwarden, vervolgens een jaar te Kuilenburg, waarna hij in 1834 aldaar beroepen werd. Hier bragt hij het kerkelijk archief in orde, en maakte een ontwerp van vaste teksten in plaats van de bestaande pericopen, en zond die ter beoordeeling aan den Utrechtschen leeraar J. Decker Zimmerman, destijds president der synode, waarvan het gevolg was, dat hij door de synodale commissie werd benoemd tot lid der particuliere commissie, belast met het ontwerpen van een nieuw liturgisch boek, die echter haar doel niet mogt bereiken. In 1837 werd hij naar Zutphen beroepen. Hier was hij een werkzaam lid van het predikanten-gezelschap, waarin hij o.a. zijne opvatting van I Kor. XV:8 voordroeg, die later in de Godgeleerde Bijdragen van 1863 is gedrukt. Hier sprak hij in 1841 in de Groote-kerk, bij het verslag van het Nederl. bijbelgenootschap, naar aanleiding van Joh. XVII:17b, over de waarheid van het door Christus gepredikte woord Gods, als een grond der heiligste verplichting, om zelven al meer en meer het te leeren verstaen en beoefenen, en het anderen aan te bevelen en in handen te stellen. Ook vierde hij er het 150jarig bestaan van zijne gemeente, op den 2den Maart 1843, met eene leerrede over I Cor. I: 23a, 24c, en regelde het zelfstandig armbestuur zijne gemeente, afgescheiden van dat der Hervormde gemeente. In Augustus 1846 werd hij naar Rotterdam beroepen. Hier hield hij zich even als in zijne vorige gemeenten met letterkundigen arbeid bezig, was van 1855-1857 lid der plaatselijke schoolcommissie, in Mei 1848 voorzitter der bestuursvergadering van het Nederlandsch zendeling-genootschap, | |
[pagina 543]
| |
en in October van hetzelfde jaar voorganger bij het openbaar verslag van het Nederlandsch bijbelgenootschap. Hij sprak toen over I Petr. I:25a: Het woord des Heeren blijft in eeuwigheid. In December 1849 werd hij lid, in 1859 voorzitter der Synode, en was vele jaren lid der Synodale Commissie. Den 27 Jnlij 1859 vierde hij zijne 25jarige Evangeliebediening. Toenemende ligchaamszwakheid maakte hem de geregelde waarneming van zijn dienst moeijelijk. Hij wijdde zijne overige levensdagen aan de beoefening en beschrijving der geschiedenis van zijn kerkgenootschap, en deelde zoo in de met Prof. Domela Nieuwenhuis uitgegeven Bijdragen, als in zijn Oud- en Nieuw, en in andere zoo afzonderlijk uitgegeven werken, als in periodieke geschriften de resultaten van zijne onderzoekingen mede. Schultz Jacobi beoefende ook de Nederduitsche poezy, en gaf menige niet ongelukkige proef van zijn dichterlijken aanleg en aesthetisch gevoel in het licht: ook vervaardigde hij verzen in het Friesch, dat hij, gedurende zijn verblijf te Leeuwarden had beoefend. Te regt boden de Maats. van Ned. letterkunde en het Friesch genootschap den verdienstelijken man het lidmaatschap aan. Hij overleed te Rotterdam den 10 September 1865. Zijn stoffelijk overschot werd te Zutphen ter aarde besteld. Velen hebben bij die gelegenheid tot zijn lof gesproken. Ook zijn ambtgenoot van Meppen bragt hem een waardige hulde in den Nederlandschen Spectator. Zijn vriend, de hoogleeraar Domela Nieuwenhuis heeft zijn leven beschreven. Hij huwde den 9 October 1835 Wilhelmina Molkenboer, dochter van den Haarlemschen predikant J.H. Molkenboer. Hij gaf in het licht: Gedichten. Praters, een Catsiaantje, in den Leidschen Studenten-almanak van 1828. Yn it Album fen H.B.H. te Lieauwerd; en Oon Yen Geave Friesinne; beide in het Friesch Jierboeckjen foar it jier 1835. De Echo en eenige andere puntdichten, naar Owenus, in Zuid-Holl. Volks-almanak voor 1839. Uitboezeming bij eenen zonsopgang in het zevengebergte en De koning uit der Todtentanz van Ludwig Bechstein in Zuid-Holl. Volks-alm. voor 1839. Lutherslied op den marteldood van Esch en Voes, in Bijdragen tot de Geschiedenis der Luth. kerk in de Nederl. 1ste stuk. 1839. Gezangen bij de Gedachtenis van het 150jarig gevestigd bestaan der Evang. Luth. Gemeente te Zutphen. Zutphen 1843. Bloemen uit Salomo's gaard. Zutphen 1843. Beproeving en vertrouwen, naar 't Hoogd. in het Christ. Album. 1847. | |
[pagina 544]
| |
De Prediker. Naar het Hgd. uit L. Bechsteins Todtentauz, in het Muzen-album van 1849. 2o D. Gezangen bij de inwijding van het Nieuwe Weeshuis der Ev. Luth. Gemeente te Rotterdam, op 22 Junij 1850. De Orkaan, in het Rotterd. Jaarboekje Dorcas. 1851. Gezangen bij gelegenheid der dankbare herinnering van het 250jarig bestaan der Evang. Luth. Gemeente te Rotterdam. 1854. De Apostel van P.J. de Béranger in de Tijdspiegel voor Sept. 1859. Leerredenen. Wij prediken den gekruisten Christus. Feestrede ter viering van het 150jarig gevestigd bestaan der Evang. Luth. Gemeente te Zutphen enz. 1843, met geschiedk. aanmerkingen. Toespraak en Gebeden bij de 34ste openlijke vergadering der Rotterdamsche afdeeling van het Ned. Bijbelgenootschap. 1848. Daar is slechts ééne schrede tusschen ons en den dood. Rotterd. 1848. Voorstelling van den dood onder het beeld van den slaap. (Lijkrede op Ds. J.G.E.P. Fortmeyer). Rotterdam. 1849. Jezus Christus is gestorven en dezelfde en in eeuwigheid. Feestrede bij geleqenheid der dankbare herinnering van het 250jarig bestaan der Ev. Luth. Gemeente te Rotterdam. 1854. Herinnering van het gesprokene aan de groeve van wijlen mijnen hooggeschatten oudsten ambtgenoot, C.A. Hollinghausen, 23 Maart 1855. Trouw aan hetgeen wij van Christus gehoord hebben! Afscheidswoord aan de Evang. Luth. Gemeente te Rotterdam. 1862. In de Leerredenen voor Evangelische Christenen. Wijk bij Duurstede bij Stramrood 1o. over Luk. XV:1, 2. De toenadering van tollenaren en zondaren tot Jezus, en hunne aanneming door Hem, eene gunstige getuigenis voor de menschheid, voor de Godsdienst voor het Christendom 1850. 2o. Over Rom. VIII:14. Zoo velen als er door den Geest Gods gedreven worden, die zijn Gods kinderen 1852; 3o. Over Luk. XXIII:39-43. In de ure des stervens wordt het openbaar hoe iemand geleefd heeft, 1853; 4o. Over Pred. VII:7. De dag des doods is beter dan die der geboorte. 1853. Letter- en Oudheidkunde en Geschiedenis. Iets over de afbeelding van den Duivel met een staart, in Vaderl. Letteroef. bl. 37-41 (vervolgd in den Navorscher van 1854 bl. 225-229). De Nederlandsche Doodendans. Utrecht 1848, en Bijvoegsels tot den Nederl. Doodendans, in het 3de D.v.d. Navorscher. bl. 353-356. Allerlei in den Navorscher, sedert 1852, met vollen naam of met S.J.; waaronder Tarok in dien van 1855 bl. 321-328; in dien van 1856 Zutphania turrita, bl. 226, 227, in dien van 1857, bl. 226, 227, Verklaring van het verschijnsel dat | |
[pagina 545]
| |
de Doopboeken der Gereformeerden hier te lande over 't algemeen niet eer beginnen dan 1620 en 1621; in dien van 1859 bl. 307-309; Huwelijken buiten de steden, in dien van 1861 bl. 301; Lezing van een paar gebrekkige plaatsen van de Floris en de Blancefloer, bl. 154-157; Exod. XV:3, 4: Het kruis vertreden in Japan, in dien van 1863 bl. 356. De munten der voormalige heeren en steden van Gelderland (eene recensie in het Tijdschrift Gelderland. Tiel 1853. Bijblad van Nederl. Letterk. bl. 19-25. Brief aan Dr. F.C. Kist, behelzende eene bijdrage tot de Geschiedenis der Hymnologie (uittreksel) in Alg. Muzik. Tijds. van Nederland, Caecilia, 1844 no. 1.
In Kist en Roijaards, Archief voor Kerk. Geschied., D. XV. bl. 173-175.
De toestand van Antwerpen, na de invoering der Hervorming. Toelichting tot eene mededeeling in de Archives de la maison d'Orange Nassau, T. II. p. 328 seqq., en in het 19e D. bl. 417-427. Berigt aangaande een tweede exemplaar du Note sur la Situation d'Anvers, toegelicht. 1848. Recensie van Prof. Domela Nieuwenhuis, Gesch. d. Evang. Luth. Gemeente te 's Gravenhage, in Gids voor 1854 no. 10, bl. 483-487. Nicephorus en de oudste gemeente te Antiochie in 't Christ. Album. 1847. Aanteekeningen omtrent de Zutphensche munt en Zutphensche munten, in Bijdr. tot de Vad. Gesch. en Oudheidk. Nieuwe reeks, Dl. IV. Geschiedenis der Nederl. Luthersche kerk. In de Bijdragen, door hem en den hoogl. Nieuwenhuis uitgegeven 1839-1845: De Voorrede en Overzigt der godsdienstige onderwijsboekjes bij de Lutherschen in de Nederlanden, (St. 1.) Bijvoegsel (St. 6). Cassiodorus de Reyna; Volkard Visscher, en zijn gevoelen over het rijk der booze geesten. Geschiedenis der Luthersche gemeente te Kuilenburg. Geschiedenis van het godsdienstig gezang bij de Lutherschen in de Nederlanden. De Lutherschen in Friesland in de 16de eeuw en Aanteekeningen op de Geschiedenis van de Gemeente te Leeuwarden door H. Schutte en Naaml. der Luth. predikanten te Leeuwarden. Liederen van Hendrik van Zutphen en Willem van Zwolle. Geschiedenis der Evang. Luth. Gemeente te Rotterdam, in 7 afleveringen van 1852-1864. De zegels der Ev. Luth. Gemeenten in de Nederlanden, in Navorscher 1858, bl. 217-224. Eene zamenkomst in 1598 te Rotterdam in den Luth. Volksalm. voor 1858, bl. 93-128 (romantisch). Naamlijst van de Predikanten bij de Evang. Luth. Gemeenten | |
[pagina 546]
| |
in de Nederlanden, en derzelver vroegere en latere O. en W. Ind. bezittingen 1859 8o., en Naamlijst van de Predikanten bij de Ev. Luth. Gemeenten. 1816. 4o. Oud- en Nieuw uit de Geschiedenis der Nederlandsch-Luthersche kerk, 1852-1865 5 stukken. Uitlegkundig en Godsdienstig onderwijs. Over I Cor. XV:8 in Godgel. Bijder. van 1863, bl. 21-38. Handboekje ter opleiding van het Christendom. 1845 3de druk. 1859. Tafereelen uit de Bijbelsche geschiedenis, ten geschenke voor de jeugd aanbevolen, 24 plaantjes, als panorama gedrukt enz. 1860. Zie Levensschets, door Prof. Domela Nieuwenhuis voor de Maats. van Ned. Letterk. 1867. |
|