Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Eerste stuk
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 205]
| |
gevangen genomen; en van Lyse Alberda, werd te Groningen geboren. Hij was in 1618 raadsheer, toen hij afgevaardigd werd tot de Staten-Generaal. Hij voegde zich ten eersten aan de zijde van prins Maurits, had een voornaam deel in het vatten der staatsgevangenen en werd later tot regter gesteld. Sedert bleef hij lid der vergadering van de Staten-Generaal en werd door haar tot gewigtige bezendingen en onderhandelingen gebruikt. Zoo werd hij in 1621 tot de handel met Engeland en Denemarken naar Bremen, in 1623 met Muys van Holy naar Oostfriesland gezonden. Twee jaren later handelde hij te Emmerik over het krijgswezen in het land van Mark. In 1629 werd hij, na den inval van het Spaansch keizerlijk leger, naar den Haag geroepen, en in het volgende jaar trok hij naar Friesland om de Staten in het bijdragen in de algemeene lasten te nopen. In 1633 bekleedde hij met van Beveren en Oetgens van Waveren een gezantschap naar Denemarken, om een verdrag van koophandel te sluiten, dat niet tot stand kwam. Ook later toonde hij zijne bekwaamheid. Hoe zijn gedrag in 1629 als gedelegeerd regter was blijkt niet, doch in 1630 toonde hij eenige gematigdheid jegens de gevangene Remonstrantsche predikanten. Hij huwde N. Weetering en overleed in 1637. Zie Aitsema, Saken van Staat en Oorlog, D. II. bl.; Wagenaar, Vad. Hist., D. X. bl. 341; Scheltema, Staatk. Nederl., Bilderdijk, Gesch. d. Vaderl., D. X. bl. 309; Verh. van Arnoeld Geesteranum in Schouwburg 1805, no. 2; Kok; Kobus en de Rivecourt. |
|