| |
[Joseph Justus Scaliger]
SCALIGER (Joseph Justus) werd 5 Augustus 1540 te Agen in Guyenne geboren. Zijn vader Julius Caesar Scaliger, die algemeen voor een afstammeling der della Scula, vorsten van Verona gehouden werd, oefende aldaar de geneeskunde uit en was in 1549, toen hij reeds 44 jaren oud was, gehuwd met Andiette de Roques Lobieca, die hem 15 kinderen, tien dochters en vijf zonen, schonk. Joseph was het tiende kind, de derde zoon. In 1551 werd hij met zijne broeders Leonard en Jean Constant naar de latijnsche school te Bordeaux, waar toen Muretus en Buchananus, twee boezemvrienden van den ouden Scaliger, aan het aquitanisch Gymnasium geplaatst waren, gezonden. Na
| |
| |
een driejarig verblijf keerde de zonen, daar de pest te Bordeaux was uitgebroken, naar Agen terug, waar Joseph het onderwijs van zijn vader tot diens dood (1558) genoot. Dit onderwijs bestond in niet veel meer dan het dagelijksch vervaardigen van een klein opstel, terwijl zijn vader van zijn pen gebruik maakte om zijne gedichten op papier te brengen. Joseph kreeg daardoor een grondige kennis van de regelen van den versbouw, en vervaardigde op 17 jarige leeftijd een latijnsch Treurspel (Oedipus), waarover hij zelfs in hoogen ouderdom niet behoefde te bloozen. Het dagelijksch verkeer met zijn vader, die voor een uitstekend beoefenaar der natuurkunde werd gehouden en als arts een uitgebreide praktijk had, ontwikkelde ook zijne neiging voor de anatomie en botaniek.
Na den dood zijns vaders, begaf zich de toen 19 jarige knaap naar Parijs, om zich onder Adrianus Turnebus voornamelijk op het grieksch toe te leggen. Toen hij, na een paar maanden diens lessen te hebben bijgewoond, geen noemenswaardige vorderingen had gemaakt, besloot hij zijn eigen leermeester te worden, las Homerus met behulp eener latijnsche overzetting, in weinige weken door, en stelde zelf een grieksche grammatica op, de eenige, die hij immer gebruikt heeft. In vier maanden las hij vervolgens alle grieksche dichters, die toen te verkrijgen waren en binnen twee jaren had hij een zoo ver mogelijk volmaakte kennis van het grieksch verworven. Nu begon hij ook de oostersche talen te beoefenen, en, op raad van den beroemden oosterling Guilielmus Postellus, met het hebreeuwsch en de daaraan verwante dialekten: ook werd hij, die gedurende zijn verblijf te Parijs de godsdienstoefeningen der protestanten had bijgewoond, in 1562 (hij was toen 22 jaren oud) lid van dit kerkgenootschap. In het volgende jaar (1568) kwam bij in kennis met de familie de la Rochepozay, en toen de vader van zijn kweekeling, Henri Louis Chastaigner de la Rochepozay, in 1565 als gezant naar Rome vertrok, vergezelde Scaliger hem derwaarts. Tweemaal bezocht Scaliger in dit jaar deze stad en vernieuwde daar zijne kennis met Muretus. Op de reizen, die hij vervolgens door Italie deed, bezocht hij te Verona de graven zijner vaderen, en leerde te Venetië ‘de roovers van zijn erfland’ kennen, maar niet lief hebben. Op deze reizen bragt hij een groot aantal opschriften uit Italie bijeen, de kern der later zoo zeer vermeerderde en eindelijk ter uitgave aan Gruterus toevertrouwde verzameling. Op zijn terugreis (1566) bezocht hij Groot-Brittannie, en in Frankrijk teruggekeerd, vond hij het in den tweede godsdienst-krijg
(1567-1568) gewikkeld. Hij nam deel aan den derden (1569-1570) en streed in de gelederen der Hugenoten. Gedurende dien tijd verloor hij alles wat hij nog bezat, en zag ook zijne
| |
| |
meeste vrienden in de moordadige gevechten, die toe geleverd werden, vallen. Omstreeks 1570 begaf hij zich naar Valence (Dauphiné) om daar onder den beroemden Jacobus Cujacius zich in het Romeinsche regt te oefenen, en maakte ook hier in zulke vorderingen dat Cujacius hem aanbood zijn ambtgenoot in de regtsgeleerdheid te worden. Beide mannen, door innige vriendschap vereenigd, beoefenden ook gezaamlijk de philologie, en Scaligers roem steeg van dag tot dag, ja bereikte zulk een hoogte, dat men toe reeds zeide ‘doctissimus Scaliger, a quo pudet dissentire.’ Het was ook te Valence, dat hij de Thou leerde kennen, en ook met dezen trad hij in naauwe vriendschaps verbintenis. Kort voor het aanbreken van den Bartholomeus nacht, had Scaliger, op aanbeveling van Cujacius, deelgenomen aan eene diplomatische zending door Catharina de Medicis aan Jean Monluc, bisschop van Valence, opgedragen, om den toenmaligen hertog van Anjou, later Hendrik III, den toen vacerenden troon van Polen te doen erlangen. Den 21 Augustus ontving Scaliger, die zich voor korten tijd naar Agen had begeven om voor de uitgave zijner Catalecta te zorgen, het bevel naar Straatsburg te reizen en daar den bisschop op te wachten. Toen deze daar aankwam, vond hij Scaliger niet meer. Deze was, bij het vernemen der moordtoonelen te Parijs aangerigt, naar Genève gevloden. Daar werd hem een professoraat in de philosophie aangeboden, doch hij oordeelde zich ongeschikt voor dit ambt, en verbond zich slechts een jaar voorlezingen te houden over Aristotele's Organa en Cicero de Finibus. Hem ontbrak echter lust en
talent om opentlijke voordragten te houden. Gedurende zijn vrijwillige ballingschap in Zwitserland voleindigde hij zijne Lectiones Ausonianae, en het grootste deel van zijn arbeid over Festus, want nadat slechts weinige maanden sedert zijn vertrek uit Genève verloopen waren, den 1 October 1574, droeg hij uit een kasteel der familie Rochepozay dit werk aan den bisschop Monluc op. De twintig volle jaren, die hij nu nog in Frankrijk bleef, bragt hij deels op de sloten zijner vrienden de la Rochepozay, deels met reizen door het zuiden van Frankrijk door. Een overblijfsel der moederlijke nalatenschap en de geschenken zijner vrienden voorzagen in zijne behoeften. Het pensioen van 2000 franken, hem door Hendrik III voor de opdragt van zijn Manilius geschonken, werd hem in 1594, toen Scaliger reeds te Leiden was, nog niet uitbetaald.
In 1590 verkreeg Justus Lipsius, die gedurende twaalf jaren het professoraat in de Romeinsche geschiedenis en antiquiteiten te Leiden bekleed had, verlof om naar Spa te reizen, ten einde daar van zijne leverziekte genezen te worden. Ieder zag vooruit dat hij niet terug zou keeren, en
| |
| |
welhaast vernam men dat hij zich met de vaders jesuiten, de leermeesters zijner jeugd, in betrekking had gesteld en tot de R.C. kerk was weêrgekeerd. Curatoren wenschten zijn plaats door een andere celebriteit vervuld te zien. Zij lieten het oog vallen op Scaliger, en zonden den hoogleeraar Tuningius naar Zeeland, ‘om van D. Dominicus Baudius (die Scaliger kende) te verstaen ofte eenige hoope zou zijn, dat, indien Scaliger, in de plaetse D. Lipsii totter professien te Leiden werd beroepen, zulks bij hem zou worden aengenomen.’ Het antwoord was gunstig, en Baudius, die met Tuningius naar Leiden gekomen was, stelde Curatoren voor, hen in 't beroep van Scaliger behulpzaam te zijn, daer hij van meeninge was in Vrankrijk te blijven en indien zij zulks goed vonden, er nog een ander bij te voegen.’ Curatoren zonden nu Baudius en Tuningius met brieven naar Hendrik IV en Scaliger, en beloofden Baudius, zoo hij de zaak tot een goed einde bragt, ‘boven zijn reis en teerkosten, eenige vereering.’ ‘Zoo Tuningius of zijn dienstknecht eenig ongelyk aan persoon of goederen mogt overkomen, zouden zij hem daervan vryen, ontheffen ende schadeloos houden, en sulx ook zijne verlossinge rantsoen betalen, waartoe zij de goederen der Universiteyt verbonden.’ Tuningius trof den koning in het leger voor Rouaan aan, en overhandigden hem ook brieven van Maurits en der Staten-Generaal, die het verzoek van Curatoren ondersteunden. De Koning willigde het verzoek in en gaf Tuningius een koninglijk paspoort naar Touraine, waar Scaliger te
Previlli op een landgoed der familie Rochepozay vertoefde. De koninklijke vrijgeleide brief beletten niet dat de gezanten door soldaten der legers geplunderd en van hunne papieren beroofd werden, zoo dat zij Scaliger slechts mondeling het verlangen van Curatoren konden mededeelen. Het antwoord was niets beslissend, doch zoo, dat het beide partijen gelegenheid aanbood in nadere communicatie te treden. Acht maanden lang bleef de zaak te Leiden rusten, terwijl in Frankrijk alle pogingen werden aangewend om hem daar te houden. In het eind van 1592 vertrok Tuningius weder naar Frankrijk met brieven, waarin aan Scaliger geen professoraat werd aangeboden, gelijk in de vorige, maar waarin alleen zijne aanwezendheid te Leiden werd verlangd, om daar zijner letteroefeningen voort te zetten. Het was hun genoeg, ‘zoo zijn persoon te Leiden was, om alzoo de Universiteit tot eere te verstrekken.’ Nu aarzelde Scaliger niet langer en begaf zich met zijn kweekeling, den jongen de la Rochepozay op reis.
Te Leiden werd hij, met groote eerbewijzingen ontvangen. Welhaast stond hij met de eerste staatslieden, Oldenbarneveld en van der Myle, op den besten voet; in het gezin van Dousa was hij als in zijn eigen; Louise de
| |
| |
Coligny, weduwe van Willem I, achtte hem hoog, prins Maurits behandelde hem met onderscheiding, plaatste hem aan tafel boven zijn vorstelijke neven, en verlangde van hem ('t geen Scaliger hoogst aangenaam was) geen tijdroovende en geregelde opwachtingen. In den Franschen afgezant de Buzanval vond hij een opregten vriend, die hem op de hoogte der staatkundige gebeurtenissen van zijn vaderland hield.
Uit alle oorden stroomden de aanzienlijkste en uitstekendste jongelingen naar Leiden, om zijn omgang te genieten, of zijn raad en voorlichting bij hunne studien te erlangen, en onder deze een Janus Dousa de zoon, Hugo Grotius, Danicl Hcinsius, Janus Rutgersius, Meursius en Cunaeus. Met de voortreffelijkste geleerden hield hij briefwisseling, de beroemdste mannen raadpleegden hem over de uitgave hunner werken, aan lofredenaars en dichters, die ter zijner eere de snaren spanden, ontbrak het hem niet, en de roem zijner geleerdheid breidde zich allengskens over de geheele beschaafde wereld uit, en algemeen werd hij voor den eersten geleerde der gansche wereld gehouden. Het ontbrak hem echter ook niet aan vijanden, die aan zijn roem knaagden, en onder deze Scioppius; ook beschuldigde men hem van trotschheid en pedanterie.
Alhoewel de letterkunde en geschiedenis zijne hoofdstudien waren, schijnt hij echter ook veel werk van de wiskunde gemaakt te hebben; want op het einde der 16e eeuw meende hij de quadratuur des cirkels gevonden te hebben, en maakte zijne vermeende ontdekking bekend in een werk, getiteld: Nova Cyclometria, 1592 in folio, hetwelk echter spoedig door onderscheidene van zijne geleerde tijdgenooten werd aangevallen en wederlegd. De hoogleeraar Chr. Clavius te Rome toonde aan, dat volgens deze quadratuur de omtrek van den ingeschreven twaalfhoek grooter was dan de omtrek des cirkels. Scaliger werd ook wederlegd door François Vieta, die het eerst den omtrek in eene reeks uitdrukte, en voorts bevond dat, de middellijn voor eenheid nemende, de omtrek gelijk was aan 3,1415926535, zijnde deze breuk nog in de laatste decimaal naauwkeurig. Scaliger werd mede wederlegd door Adrianus Romanus van Leuven, die met een buitengewoon geduld de zijde eens ingeschreven veelhoeks van 107374824 zijden berekende en daar door den omtrek des cirkels tot 15 decimalen naauwkeurig bepaalde. Hoezeer deze oordeelvellingen niet voor 's mans wiskundige kennis pleitte, was hij des niet te min een sieraad der Leidsche hoogeschool, aan welke hij ongehuwd op den 21 of 24 Januarij 1609 door den dood ontviel. Zijne vrienden noemden hem ‘een oceaan van wetenschap en het meesterstuk der natuur.’ Zijne werken, meestal verklaringen der oude schrijvers, zijn talrijk en van
| |
| |
groote waarde; zijn werk over de tijdrekenkunde, getiteld: Opus de emendatione temporum etc. Parijs 1583, Leiden 1598, Genàve 1609, stelt men op hoogen prijs. Niebuhr zegt van Scaliger: ‘Hij stond op het toppunt van algemeene taalgeleerdheid, en zoo hoog in de wetenschappen van allerlei aard, dat hij met zijn eigen oordeel, al wat hem voorkwam, kon bevatten, gebruiken en beoordeelen.’
Hij gaf in het licht:
Coniectanea in M. Terentium Varronem de lingua Latina ad Nobilissimum et eruditissimum iuvenem Ludovicum Castanaeum Rupipozaeum. Parisiis ex Officina Rob. Stephani, typographi Regii mdlxv. 8o. Cum privilegio Regis.
M. Terentii Varronîs opera quae supersunt. In Lib. de Ling. Lat. Coniectanea Josephi Scaligeri, recognita et appendice aucta. In libros de Re Rust. Notae eiusdem Jos. Scal. non antea editae. His adiuncti fuerunt Adr. Turn. Comment. in lib. De lingua Latina: cum emendationibus Ant. Augustini. Item P. Victorii Castigationes in lib. De re rustica. Anno m.d.lxxiii, Excudebat Henr. Stephanus. 8o.
M. Terentii Varronis opera quae supersunt. In Lib. De Ling. Lat. Coniectanea Josephi Scaligeri. In Lib. de Re Rust. Notae eiusdem. Alia in Eundem Scriptorem trium aliorum Turn. Vict. August. Editio Tertia, Recognita et aucta. Anno m.d.lxxxi. 8o.
Lycophronis Chalcidensis Alexandrae sive Cassandrae versiones duae: una ad verbum a Guilielmo Cantero: altera carmine expressa per Josephum Scaligerum Julii F. - Annotationes etc. - Basileae per Joannem Oporinum et Petrum Pernam. mdlxvi mense Maio. 4o.
Lycophronis Alexandra. Poëma obscurum. Joannes Meursius Recensuit, et Librum commentario illustravit. Accessit Iosephi Scaligeri Jul. Caes. F. versio centum locis emendatior. Ex officina Ludovici Elsevirii. Anno ciɔ.iɔ.xcvii. 8o.
Publii Virgilii Maronis Appendix, cum supplemento multorum antehac nunquam excusorum Poematum veterum poëtarum. Josephi Scaligeri In Eandem Appendicem commentarii et castigationes. Ad clarissimum virum Jacobum Cuiacium, Juriscons. nostrae aetatis facile Principem. Lugduni. Apud Guliel. Rovillium, mdlxxiii cum Privilegio Regis. 8o.
P. Virgilii Maronis Appendix cum Josephi Scaligeri commentariis et castigationibus. Ad Olariss. virum Jacobum Cuiacium Juriscons. nostrae aetatis facile principem. Antverpiae Ex officina Christophori Plantini Architypographi Regii. mdlxxv fol.
Pub. Virgilii Maronis Appendix, Cum supplemento multorum antehac nunquam excusorum Poëmatum veterum Poëtarum. Josephi Scaligeri Jul. Caes. Fil. In eandem Appendicem Castigationes et Commentarii multis in locis aucti. ourante edente- | |
| |
que Frederico Lindenbruch: cuius et Notae additae. Lugd. Batav., Ex officina Plantiniana, apud Franciscum Raphelengium, ciɔ.iɔ.xcv. 8o.
(Met een nieuw titelblad). Catalecta Virgilii et aliorum Poetarum Latinorum veterum Poëmata. Cum Commentariis Josephi Scaligeri Jul. Caes. Fil. Lugd. Bat. apud Joannem Maire. 1617. 8o.
In Homeri Vitam ex Herodoto Josephi Scaligeri notae. In Matronis Parodiarum fragmentum (Athen. IV, p. 134) notae eiusdem Jos. Scaligeri, (achter) Ὁμήρον καὶ Ἡσιόδον ἀγωυ. Homeri et Hesiodi certamen. Nunc primum luce donatum etc. Anno m.d.lxxiii, excudebat Henricus Stephanus. 8o. (De noten van Scaliger p. 177-179.)
In Empedoclis et Aliorum carmina notae Josephi Scaligeri achter Ποίησις ΦιλόσοΦ;ος. Poesis philosophica etc. Anno mdlxxiii, excudebat Henricus Stephanus. 8o. (De noten van Scaliger p. 216-219).
Josephi Scaligeri Jul. Caes. F. Ausonianarum Lectionum Libri Duo. Ad optimum et eruditissimum virum Eliam Vinetum Santonem. Lugduni apud Ant. Gryphium mdlxxiiii.
Achter D. Magni Ausonii Burdigalensis, viri consularis, Augustorum praeceptoris opera in meliorem ordinem digesta. Recognita sunt a Josepho Scaligero Julii Caes. F. et infinitis locis emendata. Eiusdem Josephi Scaligeri Ausonianarum lectionum libri duo ad Eliam Vinetum Santonem: in quibus Castigationum rationes redduntur et difficiliores loci Ausoniani explicantur. Lugduni, apud Ant. Gryphium. mdlxxv.
Van deze eerste uitgaaf bestaat een afdruk: Josephi Scaligeri Julii Caes. F. Ausonianarum lectionum libri duo ad optimum et eruditissimum virum Eliam Vinetum Satonem (sic). Heidelbergae ciɔ.iɔ.lxxxviii. Ook is er een nadruk van Jacob Stoer.
Josephi Scaligeri Julii Caes. F. Ausonianarum Lectionum Libri Duo. Ad optimum et eruditissimum virum Eliam Vinetum Santonem. Omnia ab auctore recognita et emendata hac postrema editione. Burdigalae. Apud S. Millangium Typographum Regium ciɔ.iɔ.lxxxx. achter Ausonii Burdigalensis viri consularis omnia, quae adhuc in veteribus bibliothecis inveniri potuerunt, opera. Adhaec Symmachi et Pontii Paulini litterae ad Ausonium scriptae, tum Ciceronis, Sulpiciae, aliorumque quorundam veterum carmina nonnulla. Cuncta ad varia vetera novaque exemplaria hac secunda editione emendata commentariisque auctioribus illustrata per Eliam Vinetum Santonem, Josephum Scaligerum et alios etc..... Burdigalae, Apud S. Millangium Typographum Regium. mdxc. 4o.
Sophocles Aiax Lorarius, Stylo Tragico a Josepho Scaligero Julii F. translatus. Eiusdem Epigrammata quaedam tum Graeca tum Latina cum aliquot ex Graeco translatis. Anno mdlxxiiii.
| |
| |
8 s.l. Op bijzonder gepagineerde bladzijden achter Julii Caesaris Scaligeri Viri Clarissimi Poemata in duo partes divisa. Anno m.d.lxxiiii. s.l.
Mercurii Trismegisti Pimandras utraque lingua restitutus, D. Francisci Flussatis Candalae industria. Ad Maximilianum Caesarem eius nominis quartum. Burdigalae, Apud Simonem Millangium Burdigalensem Typographum via Jacobaea, 1574, cum privilegio Regis kl. fol.
M. Verrii Flacci Quae Extant. Et Sex. Pompei Festi De Verborum Significatione Libri XX. Josephi Scaligeri Julii Caesaris F. In Eosdem Libros Castigationes, Recognitae et auctae. Lutetiae Apud Mamertum Patissonium, in officina Roberti Stephani mdlxxvi.
Een vroegere uitgaaf verscheen in 1575. Scaliger's Castigationes zijn afgedrukt in de uitgaaf van Festus, apud Petrum Santandreanum mdxciiii. 8o.
Catulli, Tibulli, Propertii Nova editio. Josephus Scaliger Jul. Caesaris F. recensuit. Eiusdem Castigationum Liber. Ad Cl. Puteanum Consiliarium Regium in Suprema Curia Parisiensi, Lutetiae, Apud Mamertum Patissonium in officina Rob. Stephani md.lxxvii. Cum Privilegio Regis.
Catulli, Tibulli, Propertii Nova editio, Josephus Scaliger Jul. Caesaris F. recensuit. Eiusdem in eosdem Castigationum Liber auctus et recognitus ab ipso auctore. Ad amplissimum Virum Cl. Puteanum Consiliarium Regium in Suprema Curia Parisiensi. In Bibliopolio Commeliano. 1600. 8o.
Hippocratis Coi de capitis vulneribus Liber Latinitate donatus a Francisco Vertuniano. Eiusdem Fr. Vertuniani commentarius in eundem. Eiusdem Hippocratis textus Graecus a Josepho Scaligero Jul. Caes. F. castigatus, cum ipsius Scaligeri castigationum suarum explicatione. Lutetiae ex officina Roberti Stephani. 1578. 8o.
Nicolai Vincentii Pictaviensis Chirurgi epistola ad Stephanum Naudinum Bersuriensem. Ad dictata Jo. Martini in librum Hippocratis de Vulneribus capitis. Coloniae apud Sebastianum Faucherum. 1578. 8o.
Volgens Colomesius (opera T. III. p. 179) is Scaliger de auteur van dit werk, 't geen ook blijkt uit den titel van het tegenschrift van Martinus. ‘Joannis Martini Parisiensis, doctoris medici ad Josephi Scaligeri ac Francisci Vertuniani Pseudovincentiorum epistolam responsio.’ Parisiis. 1578. 8o.
M. Manilii Astronomicwn Libri quinque. Josephus Scaliger Jul. Caes. F. recensuit ac pristino ordini suo restituit. Eius-Jos. Scaligeri Commentarius in eosdem libros et Castigationum explicationes. Lutetiae, Apud Mamertum Patissonium Typographum Regium, in officina Rob. Stephani m.d.lxxxix. Cum Privilegio Regis 8o.
| |
| |
M. Manilii Astronomicon a Josepho Scaligero ex vetusto Codice Gemblacensi infinitis mendis repurgatum. Eiusdem Josephi Scaligeri Notae, Quibus auctoris prisca astrologia explicatur, castigationum caussae redduntur, portentosae transpositiones in eo auctore antiquitus commissae indicantur. Ex officina Plantiniana, Apud Christophorum Raphelengium, Academiae Lugduno-Batavae Typographum ciɔ.iɔ.c. Cum Privilegiis. 4o.
M. Manilii Astronomicon indicantur. Nunc primum e codice Scaligeri, quem sua manu ad Tertiam editionem praeparaverat plurimisque accessionibus suarum curarum locupletaverat, post longas moras latebrasque in lucem publicum cum auctario tam nobili restitutae. Accesserunt quaedam Clarissimorum Virorum Thomae Renesii et Ismaelis Bullialdi animadversiones. Argentorati, Sumptibus Joannis Joachimi Bockenhofferi, ciɔiɔclv. 4o.
Scaliger, Jos. Just., Epistola adversus barbarum, ineptum et indoctum poema Insulani patroniclientis Lucani. Lutet., Patisson. 1582. 8o. tegen Mathematica pro Lucano Apologia, autore Insulano Parisino procuratore. Parisiis 1582.
Josephi Scaligeri Jul. Caesaris F. Opus Novum De Emendatione Temporum In Octo Libros Tributum - Stoici: χρόνος ἐστιν ἐπανόρθωσις πραγμάτων ϰαὶ τήρησις. Tatianus: παρ' οἶς ἀσυνάρτητος ἐστιν ἡ τῶν χρόνων ἀναγραΦὴ, παρὰ τούτοις οὐδὲ τὰ τῆς ίστορίας ἀληθεύειν δύναται. Lutetiae, Apud Sebastianum Nivellium, sub Ciconiis via Jacobaea m.d. lxxxiii. Cum Privilegio. fol.
Josephi Scaligeri Jul. Caesaris F. Opus De Emendatione Temporum. Castigatum et multis partibus auctius, ut novum videri possit. Item Veterum Graecorum Fragmenta Selecta, quibus loci aliquot obscurissimi Chronologiae sacrae et Bibliorum illustrantur, cum Notis eiusdem Scaligeri. Lugduni Batavorum, Ex officina Plantiniana Francisci Raphelengii ciɔ.iɔ.iic. fol.
Josephi Scaligeri Jul. Caesaris F. Opus De Emendatione Temporum. Hac postrema Editione ex Auctoris ipsius manuscripto emendatius, magnaque accessione auctius. Addita Veterum Graecorum Fragmenta Selecta, quibus loci aliquot obscurissimi chronologiae sacrae et Bibliorum illustrantur: cum Notis einsdem Scaligeri. Coloniae Allobrogum, Typis Roverianis mdcxxix. Cum Privilegio Sacrae Caesareae Maiestatis et Illustrissimorum ordinum foederati Belgii. fol.
Yvonis Villiomari Aremorici In locos Controversos Roberti Titii Animadversorum Liber. Ad nobilissimum Virum Andream Oessentum Quinpentonii et Burentelli dominum, Maecenatem suum. Lutetiae ap. Mamertum Patissonium Typographum Regium. In officina Henrici Stephani. 1586. 8o. - In bibliopolio Hieronymi Commelini. 1597.
Gerigt tegen:
| |
| |
Roberti Titii Burgensis (d.i. uit Borgo San Sepulcro in Toscanen) Locorum controversorum Libri decem. In quibus plurimi Veterum scriptorum loci conferuntur, explicantur et emendantur, multo aliter quam hactenus a quoquam factum sit. Cum duplice indice. Ad Franciscum Mugghionium Virum integerrimum. Florentiae. 1583.
In 1587 liet Opsopöus, Scaligers aanteekeningen op Hippocrates drukken in Hippocratis Coi, Medicorum principis Jusiurandum. Aphorismorum sectiones VIII. Prognostica. Prorrheticorum lib. II. Coaca praesagia. Graecus et Latinus textus accurate renovatus, lectionum varietate et Corn. Celsi versione calci subdita: studio Joannis Opsopoei Bretiani. Francofurdi Apud heredes Andreae Wecheli Claudium Marnium et Joann. Aubrium. mdlxxxvii. 12o. De aanmerkingen van Scaliger vindt men p. 595, 617, 685.
Josephi Scaligeri Jul. Caes. F. Cyclometrica elementa duo. Ad Illustres, Nobiliss. Ampliss. Hollandiae, Westfrisiae et Zeelandiae Ordines. Lugd. Bat., ex officina Plantiniana, Apud Franciscum Raphelengium. ciɔ.iɔ.xciv. fol.
Als 2de deel met bijzondere paginering:
Josephi Scaligeri Jul. Caes. F. Mesolabium. Ad Nobiles Academiae Lugd. Batav. Curatores Et Magnif. eiusd. civit. Consules. Lugduni Batavorum, ex offic. Plant., Apud Franc. Raph. ciɔ.iɔ.xciv.
Josephi Scaligeri Jul. Caes. F. Epistola De Vetustate et Splendore Gentis Scaligerae et Jul. Caes. Scaligeri Vita. Jul. Caes. Scaligeri Oratio in luctu filioli Andecti. - Item Testimonia de Gente Scaligera et Jul. Caes. Scaligero. Lugd. Bat. Ex officina Plantineana, Apud Franc. Raph. ciɔ.iɔ.xciv. |
|