Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Eerste stuk
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[George Frederik Sartorius]SARTORIUS (George Frederik), werd in 1773Ga naar voetnoot1), te Amsterdam geboren, studeerde bij Ds. Tissel, en aan het Athenaeum aldaar, daarna te Göttingen onder Stäudlin, Eichhorn en Planck, werd in 1795 proponent, en aanvaardde achtereenvolgenden den predikdienst bij de Evangelisch-Luthersche gemeente te Zwolle (1797), Schiedam (1799), Dordrecht (1803) en te Amsterdam (1814). In 1826 werd hij tot buitengewoon hoogleeraar aan het Evangelisch-Luthersch Seminarie aldaar benoemd, en aanvaardde die betrekking den 31 October 1827 met eene oratie De multiplici fructu, quem diuturna in administrandis sains exercitatio adfert ad juvenes S.S. ministerii officia docendos. De 20 April 1845 had hij nog met vuur gepredikt, en reeds den daarop volgenden nacht (21 April) werd hij plotseling aan zijne gemeente en het Seminarie ontnomen. Hij was een man van veelzijdige kennis en groote gevatheid, een gemoedelijk prediker en voortreffelijk catecheet. Zijn portret bestaat, naar H.W. Caspari, door D. Sluyter, in folio. Behalve de genoemde oratie gaf hij in het licht G.J. Plank, Het geschiedkundig bewijs voor de goddelijkheid des Christendoms, en Voorlezingen over de leer van den persoon en het werk van Christus. Uit het Hgd. vert. Rott. 1830, en de volgende voorlezingen in het Magazijn voor Wetenschappen, Kunsten en Letteren van van Kampen. De troostgronden der ouders bij den dood hunner kinderen. (D. I.) De waarschijnlijke oorsprong en de algemeene duurzaamheid van het geloof aan waarzegging en voorteekeningen. (D. V.) De omvang en de zekerheid onzer kennis der natuur, en den rang, welken hij daarom onder de andere wetenschappen verdient. (D. VI.)
Zie Domela Nieuwenhuis, Gesch. d. Amst. Luth. gem. bl. 232 volgg.; Glasius, Godg. Nederl.; Schotel, Kerk. Dordr. D. II. bl. 229; Lennepii, Memor. Amst. Ath. p. 290; Boekz. voor April 1845, bl. 647, verv.; Kunst- en letterb. 1845. D. I. bl. 322. |
|