Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Eerste stuk
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Johannes Sartorius]SARTORIUS (Johannes) werd omstreeks 1500 te Amsterdam geboren, legde zich met ongemeenen ijver op de oude talen en het hebreeuwsch toe, zoodat men hem reeds in jeugdigen leeftijd een gedeelte van het onderwijs op de latijnsche scholen zijner geboortestad toevertrouwde en men hem tevens een vertrek boven de oude waag inruimde, om daar het hebreeuwsch te kunnen onderwijzen. Met de leer der hervormden bekend geraakt, werd hij een harer ijverigste voorstanders en predikers, 't geen ten gevolge had, dat hij, kort na Pistorius (1525) gevankelijk naar 's Hage werd gevoerd. Hij | |
[pagina 126]
| |
ontkwam echter den kerker, en week waarschijnlijk naar den vreemde. In het vaderland weêrgekeerd, stichtte hij een school te Noordwijk, waaruit, volgens Junius, meer geleerden voortkwamen dan helden uit het Trojaansche paard. Doch tevens ging hij voort met de gevoelens der hervorming te verspreiden, en wikkelde zich, als verdediger van Luther's leer omtrent de zaligheid uit het geloof zonder de werken, in een ernstigen letterstrijd met Cornelius Crocus. Het zij deze twist zijn verblijf hier te lande onveilig maakte, het zij om andere redenen, hij begaf zich naar Basel, waar hij, zich door zijne geleerde werken, vooral door zijn Paraphrases in quatuor prophetas (1558) een grooten en duurzamen naam verwierf. In weerwil der dreigende bloedplakaten keerde hij naar zijn vaderland terug, begaf zich opentlijk bij de hervormden en verkondigde het evangelie in Zuid-Holland. Daar ontmoeten wij hem als eersten predikant van Delft (1558) en later (1570) van Noordwijk, waar hij in of omtrent 1570 overleedGa naar voetnoot1). Hij zelf of een zijner vrienden vervaardigden zijn grafschrift, dat men o.a. bij Gerdes leest. Hij schreef: Centuria Syntaxeûm, in decades destincta, liber unus. Antv. 1530. Grammatica Latina. Antv. De Fide justificante, ad Cornelium Crocum, liber unus. Basil. ap. J. Oporinum. Crocus schreef hiertegen een brief, de Fide et Operibus. Antv. 1531. De S. Eucharistiâ. Observationes in Evangelium Matthaei. Annotationes Scripturarum. Assertiones Fidei; liber unus. Ad Sathanae Satellitium; liber unus. Paraphrases in quatuor Prophetas, quos Majores vocaut, videlicet Esaiam, Hieremiam Ezechielem et Danielem. Basil. 1558. fol. onder den naam van Joannes Tosarrius Aquilovicanus (Noordwijker). Paraphrases in duodecim Prophetas, quos Minores vocant etc. Basil. 1558. fol. Adagia a Joanne Sartorio in Batavicum Sermonem proprie ac eleganter conversa. Antv. 1561. 4o. Ook achter J.S. Ling. Lat. Phrases etc. Amst. 1645. (ed. altera) 1660. 12o. preoribus emendatior. Ook onder den titel: Joannis Sartorii Adagiorum Chiliades tres, sive sententiae proverbiales Graecae, Latinae et Belgicae, ex praecipuis. Auctoribus collectae, ac brevibus notis illustratae; ex rec. Cornelii Scriverii. L.B. 1656. 12o. Amst. 1670. 12o. | |
[pagina 127]
| |
Sylvula vocabulorum; seu selectarum orationum ac phrasium. Antv. 1563. 12o.
Zie Gerdes, Hist. Evang. renovato, T. III. p. 76 scqq.; Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 558, 559; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 723; Sweertii, Ath. Belg. p. 465, 466; v. Hardt, Autogr. Luth. T. I. p. 364; P. Merula, Descript. rer. adv. Ang. Merul. p. 108; Schoock, de Canonicis, p. 477, 479, 482, 494; Junii, Batavia, p. 396; Miscell. Gron. T. III. Fasc. I. p. 45, 50; Epistolae a Gallene editae, p. 27, 28; Joh. Js. Pontanus, Rer. Amstelod. L. II. pp. 237, 238; Freheri, Theatr. p. 1402; Le Long, Bibl. Sacra p. 946; Boxhornii, Theatr. p. 262, 263; Junii, Epp. p. 345; Boxhorn, Toon. v. Holl. bl. 247; Brandt, Hist. d. Ref. D. I. bl. 213, 214; A. Paauw, Europa's Lutherdom, bl. 366; te Water, Hist. d. Ref. v. Zeel. bl. 18; Wagenaar, Amst. D. XI. bl. 198; Soermans, Kerk. Reg. bl. 35, 57; Bleiswijk, Beschrijv. v. Delft, bl. 407; Kist en Royaards, Archief, (2e serie) D. II. bl. 13, D. III. bl. 293, D. IV. bl. 321, D. V. bl. 339; Kist en Moll, Archief, D. IV. bl. 4, 19, 54; van Kampen, Bekn. Gesch. d. Ned. Letterk. D. I. bl. 80; Glasius, Godgel. Nederl.; Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis; Kobusen de Rivecourt; Paquot, Mém. T. III. p. 604 suiv.; Biogr. Univ. |
|