[Jacobus Rijsdijk]
RIJSDIJK (Jacobus), gelijk hij zich noemde. ‘Bedienaar van 't Heilig Evangelie onder de Mennonieten,’ eerst te Almelo, later te Zwolle en te Groningen, waar hij den 17 Mei 1728 zijn intréepredikatie hield, die hij met zijn afscheidsrede te Zwolle, met geleerde aanteekeningen (115 bladzijden in 4o. en eene voorrede van 328 bladzijden) en gedichten van Outhof, Ravesteyn, Maatschoen en anderen, in het licht gaf. Hij geraakte in twist met Commes en Boterman, die, na in een reeks van geschriften droevige gedenkteekenen te hebben nagelaten, met zijn terugkeer naar Almelo eindigde.
Abcoude vermeldt van hem:
Godgeleerde aanmerking tot verdediging der waare Mennonieten. Gron. 1742 4o. 1e deel en 2e met aanmerkingen over het gevoelen van Stinstra over het werk der versoeninge van den Heere Jesus Christus. Gron. 1744.
Waarheid van Jezus Messiasschap. Gron. 1733, 2 dn. 4o.
Verdeediging van, de Rechtzinnigheid der waare Mennonieten. Gron. 1719 4o.
Korte schets van de leere der waarheid die naar de godzaligheid is volgens de belijdenisse der waare Mennonietn, en ten dienste derzelver op een klare en verstaanbare wijse opgesteld, met een beknopt vertoog over de noodzakelijkheid en nuttigheid der catechisatiën. Gron. 1733 8o., 1747 8o.
Eerste beginselen. Gron. 8o.
Zie Abcoude, Naaml. bl. 307; Aanh. bl. 186; Schrijn, Hist, der Mennon. D. II. bl. 672; Sepp, J. Stinstra, D. I. bl. 99, 104. 139, 234. D. II. bl. 80, 82, 97; S. Blanpot ten Cate, Ges. der Doopsg. te Gron. D. I. bl. 167; Kobus en de Rivecourt.