leed, Hij werd met den Hoornschen predikant Engelbert in de Noord-Hollandsche Synode in 1790 allereerst gecommitteerd om over het voorstel tot invoering van gezangen bij de openbare godsdienstoefening na te denken, en de slotsom van hun onderzoek aan de kerkvergadering mede te deelen. Het door hem met zijnen ambtgenoot ten volgenden jare ingediend verslag strekte dan ook niet weinig ter bevordering van de zaak.
Hij behoorde later tot de door de Noord-Hollandsche Synode afgevaardigden tot het zamenstellen van den gewenschten bundel. Daarin komen van hem voor gezang 3, gevolgd naar het Latijnsch Te Deum door Ah. van den Berg en A. Rutgers; 17 naar Ulysses von Sales, 21 uit Lodesteyn's, Uitspanningen, door hem herzien; 30 en 40 van hem zelven; 62 en 68 uit Lodesteyn's Uitspanningen, doer hem herzien; 63, 70, 94, 95, 96, 97, 99, 100, 109, 117, 134, 150, 153 en 178 van hem zelven; 161 naar den Duitschen dichter Koppe vertaald, en 165 van Bilderdijk, maar door hem herzien. Als dichter heeft hij zich ook doen kennen door zijne Liederen voor den Openbaren Godsdienst, die hij in of omstreeks 1798 liet drukken. Ook gaf hij in de vertaling van Ulysses van Sales,' Beeldengalerij voor heimweekranken, te Haarlem bij J.L. Augustini gedrukt de Nederduitsche overzetting van alle der daarin voorkomende Gedichten.
Rutgers was buitengewoon bedreven in kerkelijke zaken. van een zeldzame vlugheid en onvermoeide werkzaamhoid. Behalve de hierboven vermelde, zijn er van zijne hand Tweede eeuwgetijde te Amersfoort 1779 in gr. 8o., en eenige losse leerredenen.
Zie Ypey en Dermout, Gesch. d. Ned. Herv. Kerk, D. IV bl. 319; Glasius, Godgel. Nederl.; v.d. Aa, N.B.A. Woordenb.; Nav. Bijbl. 1852 bl. XXIV; van Doorninck, Anon. en Pseud. N. (Reg); Bennink Janssonius, Gesch. v.h. Kerkgen. bij de Herv, Gem. in Ned., D. II, bl. 283.