In Augustus 1760 nam hij afscheid van deze akademie om den 22 Sept. d.v. met eene Oratio de juris civilis disceplina, morum magistra. Redenen van gezondheid noopten hem in 1768 van zijne betrekking afstand te doen. Hij keerde naar zijne geboorteplaats terug, waar hij den 5 April 1780 overleed.
Zie Saxe, Onom., T. VII, p. 165; Prog. inaug., van 1752; Series Profess. qui in Acad. Rhen. Traj. docuerint, p. 16, J. Heringa, de Audit., p. 150; Muntinghe, l.c.; F. Stoschius, Nova erud. Europa, P. IX, p. 70, 77; Hambergeri, Germ. erud., p. 633 ed. sec. p. 977 ed. tert.; Haubold, p. 203; Bouman, Gesch. der Geld. Hooges., D. II, bl. 246; van Kampen. Gesch. der N.L., D. II, bl. 314; Gron. Gedenkb., bl. 78, 79; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt.