Elegia in lapsum praefracto femoris osse uctuosum, 27 Febr. 1778; zijn zwanenzang. Van Royen was een vruchtbaar dichter, die bij elke plegtige gelegenheid een carmen voordroeg. Zoo reciteerde hij in 1759 bij het neêrleggen van het rectoraat een Carmen elegiacum de motuum corporis animique moderamine optimo tutissimoque vitae sanae longaevae praesidio. Ook sprak hij bij dezelfde gelegenheid (1762, 1770), de historia morbi, primo et perpetuo therapiae Medicae fundamento en de Morbis aetatum. Hoeufft en Peerlkamp spraken met lof van zijne poëzy. Of hij ook de nederduitsche beoefende is mij niet gebleken. Behalve zijn Orationes en Poëmata gaf hij nog Florae Leydensis Prodromus, L.B. 1740 8o. Hij overleed den 28 Febr. 1779.
Zie te Water, Narratio, p. 243, 244; Siegenbeek, Gesch. der L.H., D. I, bl. 266, 267, 270, 274, 284, 298, 306, 343, 344, D. II, 84, 83, 187, 188, 275; Hoeufft, Par. Lat. Belg., 217, 218; Peerlkamp, de Poëti. Neêrl., p. 545, 546; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; v. Doorninck, Anon. en Pseud., bl. 3. Biogr. Univ.; Encycl. Bot. Préf.