(dat vroeger zeer gebloeid had, maar toen in diep verval was geraakt) met een carmen elegiacum (1758) plegtig inwijdde. Zeven jaren later werd hij tot prorector te Kampen, en. na aldaar zeven maanden werkzaam geweest te zijn, tot rector aan de illustreschool te Dordrecht benoemd. Den 5 Junij 1765 hield hij zijne oratio inauguralis de languentium linguarum causis e sequiori rei scholasticae moderamine petendis Omstreeks negen jaren later vertrok hij als rector der latijnsche school naar Harderwijk, waar hij den 24 Junij 1774 zijn taak aanvaardde met eene oratio de una atque altera antiquitate romana historiam Sospitatoris ad supplicium ducti attingente; de arundiae sc. in Christi caput impacta, nec non de Spongia, Ejusdem moribundi ori adutoa, die toen gedrukt en later met eenige veranderingen achter zijn Elegiarum volumen op nieuw uitgegeven is. Van zijne ervarenheid in de bijbelsche oudheidkunde dragen zijne Aanteekeningen op Genes. XXXIX:6, op Matthaeus XXV:6, XVII, 65, 66, zijn Onderzoek naar de reden, waaronder Romeinsche soldaten den Heiland 't kruis hebben afgelicht en aan Simon van Cyrenen opgeleqd en zijn Onderzoek naar de reden, waarom de Joden de eerlijke begraffenisse van Jezus Christus niet hebben zoeken te beletten, bewijzen, zijne hoofdstudie naar de philologie en critiek der oude schrijvers. Bevoegden noemden hem een grondig kenner der oude talen en bevestigen hunne getuigenis door aanhalingen uit zijne Conjecturae criticae in diversorum poëtarum spectacula, M. Val. Martialis Epigr. et P. Corn. Severi Aetneam, Traj. ad Rhen 1766; zijne Specilegia critica, Dordr. 1711; Animadversiones criticae in Martialem,
Harderov. 1787 8o. Epistola critica super locis aliquot Minucu F. Cypriani J. Firmici et Tertultiani, Amst. 1719. Ook gaf hij te Arnhem eene latijnsche Grammatica met eenige colloquia Erasmi er achter in het licht.
Hij was een vlijtig en gelukkig beoefenaar zijner moedertaal, en zijne Taal- Oudheid- en Oordeelkundige Mengelstukjes (Dordr. 1774) verdienen de vergetelheid niet, waarin zij gedompeld liggen. Het oordeel van Hoeufft over zijne latijnsche gedichten is minder gunstig dan dat van Meerman en Peerlkamp, Zij zijn meerendeels opgenomen in zijn Elegiarum volumen. Den 11 Junij 1793 hield de Rooy eene Oratio semisaecularis, cum quingesimum laboris scholastici natalem publice celebraret, die met de Adlocutio gratulatoria ad patrem van Joannes Fredericus de Rooy, in 4o. te Harderwijk is uitgegeven.
Hij bragt zijne laatste levensdagen in zijn geboorteplaats door, waar hij in 1806 in 82 jarigen ouderdom overleed.
Zie Saxe, Onom. T. VIII, p. 269, 270; Nov. Acta erud. Oct. 1761 p. 443-453; Auct. Bibl. Philol. Theol. T. II, p. 1, No. V p. 81-86.
Hoeufft, Parn. Lat. Belg. pag. 53; Peerlkamp, de poet. Neêrl.