[Herman Betsen Rodenburg]
RODENBURG (Herman Betsen), volgens Hooft ‘een man vol moeds, zonder middelen naar gelang, en een driftig aanhanger van Leicester.’ Toen de krijgsraad te Amsterdam in 1587 Leicester aan een maaltijd onthaald had, en er overwogen werd of men het wachtwoord al of niet van den landvoogd af zou halen, zoo lang hij in de stad was, was ook Rodenburg, schoon geen lid van den krijgsraad, er wettelijk bescheiden, ‘misschien om 't eerste woord te slaaken, 't welk anderszins, in zulke hagchelijke gelegenheden bezwarelijk over de lippen wil.’ Terwijl men de hoofden bijeenstak om te raadplegen, trad de regeerende burgemeester Pieter Korneliszoon Boom, met, als opperbevelhebber, den degen op zij ter kamer in, en vroeg zoodra hij Rodenburg zag, ‘wat hij, die thans geen plaats in der krijgsraad bekleedde, daar te verrigten had?’ Rodenburg bedremmeld, wist niet te antwoorden dan dat hij er, als een getrouw beminnaar des vaderlands, nevens anderen verschen en was. Boom, schoon nog onzeker van de gezindheid der anderen, gebood hem te vertrekken en Rodenburg, hoe fors hij ook was, zwigtende voor een woord dat met bestendig gelaat en burgemeesterlijke deftigheid uitgesproken werd, droop door, zonder iets meer te zeggen.
Zie Wagenaar, Amst. D. IV. bl. 72, 73.