der kerkvaders en ascetische schriften onledig. Wilhelmus Lindanus, bisschop van Roermonde, wien zijne verdiensten bekend waren, gaf hem het bestuur over zijn seminarie en bood hem verschillende kerkelijke bedieningen aan, die hij echter weigerde, doch hij aanvaardde het bestuur over het bagijnhof van Roermonde. Toen Lindanus in 1584 verpligt was zich voor zaken zijn bisdom betreffende naar Rome te begeven, vertrouwde hij van Pullen het bestuur van zijn bisdom toe. Toen Lindanus bisschop van Gend was geworden, volgde hij hem derwaarts. De nederige man, verliet echter deze stad, waar hem, naar zijn oordeel, te veel eer werd bewezen en keerde naar Roermonde terug. Van daar begaf hij zich naar Keulen, waar hij eenigen tijd biechtvader van verscheidene aanzienlijke vrouwen was. Doch ook hier werd hij naar zijne schatting te zeer geeerd, en hij vertrok naar 's Bosch, waar hij in een hut of stal, als een heremiet leefde. Bisschop Gijsbertus Masius achtte hem zeer hoog, noodigde hem aan zijnen disch en gaf hem verlof in zijn bisdom te prediken en de biecht af te nemen, doch weigerde Henricus Cuyckius, bisschop van Roermonde, die hem bij zich begeerde, hem af te staan. Hij overleed te 's Bosch den 20sten Juli 1608. Hij schreef vele geestelijke werkjes in het Hollandsch, die echter niet gedrukt zijn, doch van welke één, in het Latijn overgezet, (Dialogus Peregrini et Clusinae Begginae) in het Vita S. Beggae van den abt Joseph Geldolphe de Rijckel, p. 476-488 voorkomt. Zij zijn alle van mystieken inhoud.
Zie Vita S. Beggae van Rijckel, p. 651-657; Sweertii, Ath. Belg., p. 596; Val. Andreas, Bibl. Belg, p. 718; Paquot, Mém., T. II, p. 55-57; Foppens, Bibl. Belg., T. X, p. 946.