gevoelen van Rennenberg kende en hulp van hem verwachtte; doch toen hij vernam, dat deze niet in staat was hem te komen helpen, stemde hij in de overgaaf toe, zoo men hem een eigenhandig bevel van den prins van Oranje vertoonde. Doch de commissarissen niet in het bezit van zoodanig geschrift zijnde, boden hem, zoo hij het kasteel overgaf, het voortdurend bezit van zijne grietenij en een jaargeld van f 400 aan. Hij sloeg het aanbod af, maar maakte met hen een bestand, dat zoo lang duren zou, tot dat men den prins over de zaak gesproken had. Het bevel eindelijk gekomen zijnde, werd het kasteel den 18den Februarij 1580 overgegeven. Zeven jaren later werd Pipenpoy, wegens eigene achterstallige soldij en aanspraak op de soldij zijner soldaten ten tijde der overlevering van het kasteel, alsmede wegens zijn regt op de voordeelen der grietenij en de jaarlijksche inkomsten van het drossaardambt, in eens f 2500 en een jaarwedde van f 350 voor zijn leven toegelegd. In hetzelfde jaar werd zekere Tjidtse Douwes, inwoner van Kondum, tot bannissement van 2 jaren door het hof veroordeeld, omdat hij eenen zeebrief van den vijand had bekomen en omdat hij te voren den Grietman van Hemelumer Oldephaert en den predikant van Koudum uit de kerk had gejaagd. Hij liet verscheidene kinderen na.
Zie Butkens, Trophées de Brabant, T. I, p. 174, 222, 489, 537, 669, 771, T. II, p. 426, 429, 430; Miraeus, L. II, Donat. Belgic., c. XCII, CI, CXXXI; Cristijn, Jur. Her., P. I, p. 307; Mieris, Charterb., D. II, bl. 357; Nobiliaire des Pays-Bas, T. I, p. 169; l'Espinoy, L. I, p. 209; Ferwerda, I, bl. 35; Noblesse de Brabant, p. 11 (over het geslacht); Fresinga, Memorien, bl. 22, 25; Schotanus, B. XVII, bl. 810, XXIII, bl. 844; Winsemius, Chr. van Friesland, B. XVIII, bl. 626, 658; Hooft, Ned. Hist.; Te Water, Verb. d. Edelen, D. III, bl. 234-237, D. IV, bl. 451, 452; van Sminia, N. Naaml. v. Grietm., bl. 304.