[Johannes Patijn]
PATIJN (Johannes) werd in 1709 te Rotterdam geboren, studeerde eerst te Leyden, daarna te Utrecht, werd doctor in de godgeleerdheid, in 1732 predikant te Benthuizen, in 1735 te Rijswijk, in 1736 te Middelburg, in 1739 te Rotterdam. In 1743 werd hij door de regering aangesteld tot hoogleeraar, voornamelijk in de zinnebeeldige godgeleerdheid aan de Illustre school, welke waardigheid hij den 22sten April van genoemd jaar aanvaardde met een latijnsche redevoering Over den koperen slang als een doorluchtig voorbeeld van Christus.
Hij vierde den 13den Mei 1764 zijn 25-jarige evangeliedienst in deze gemeente, werd den 4den Sept. 1777 emeritus en overleed den 14den Maart 1783 in den ouderdom van ruim 74 jaren.
Walter Senserff, ridder, raad in de Vroedschap, oudburgemeester van Rotterdam en bewindhebber der O.I. Compagnie ter kamer aldaar, had bij codicil van den 16den Oct. 1751 bepaald, dat, na zijn overlijden in de eene of andere kerk der hervormden te Rotterdam, door een' der stads predikanten, die hij daarvoor jaarlijks een eergeld van f 500 besprak, acht opzettelijke leerredenen in het jaar zouden gehouden worden tegen Atheïsten, Deïsten, Joden, Heidenen of andere openbare tegensprekers van het christelijk geloof, en het was Patijn, die, na 's mans dood, ook terstond, door de weduwe tot het doen van zoodanige leerredenen in 1752 werd aangesteld, en die deze taak jaren achtereen volvoerd