tienjarige studie, werd hij den 23sten Sept. 1820 tot theologisch doctor bevorderd, na de verdediging zijner Comment. critica et exegetica ad 1 Corinth. XIII. Op denzelfden dag werd hij honoris causa tot philos. theor. mag. et litt. hum. doctor bevorderd. In het volgende jaar werd hij predikant te Nederlangbroek, in 1830 te Voorburg, en den 16den Oct. 1831 aanvaardde hij zijne betrekking als hoogleeraar te Groningen in plaats van Ypey met eene rede, de animo non minus theologorum, quam ingenio Academica institutione informando, en onderwees sedert de christelijke zedeleer, naar aanleiding zijner Initio institutionis Christianae moralis (Gron. 1842), de hermeneutiek, volgens zijne Hermeneutica codicis sacri (Gron. 1845), voorts de theologische encyclopaedie, dogmatiek en apologetiek. In 1843 sprak hij bij het nederleggen der rectorale waardigheid de religionis christianae vi in doctrinas disciplinasque humanas, en in 1858 de perfectionis christianae in antiqua philosophia praesensionibus et desideriis. Zijn standpunt als godgeleerde laat zich voor 't overige bepalen uit hetgeen van zijne hand in het tijdschrift Waarheid in liefde is opgenomen. Hij overleed te Groningen 27 Oct. 1866.
Zie Gedenkb. van Groningen; Stemmen voor waarheid en vrede, Nov. 1866, bl. 854; W. Muurling, L.G. Pareali, Een Levensbeeld geschetst. Gron. 1866.