Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 13
(1868)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 325]
| |
Grieksch, van J. Schrader over de geschiedenis, voorts die van H. Venema, Aegid. Gillessen en P. Conradi over de godgeleerdheid bij, en na in Augustus 1753 tot cand. benoemd te zijn geworden, kreeg hij in 1754 een beroep naar Oudeboorn en Nes, was in 1756 lid der Synode te Franeker en in 1760 te Heerenveen. Hij kwam in 1764 als predikant te Peins en Zweins en in 1775 te Berlikum, alwaar hij 23 September 1808 overleed. In 1762 gaf hij in het licht eene leerrede over Psalm 103; 14, 15, bij het afsterven van den Wel-Edele Gestr. Heer T. Lycklama a Nyeholt, Grietman van Utingeradeel. Voorts: Tweetal van Kerkelijke Leerredenen, de eene ter inwijinge van de nieuw gebouwde kerk te Berlikum, en de andere ter inwijinge van het nieuwe orgel in gemelde kerk opgerigt. Benevens (op blz. 69) een aanhangsel betreffende de Oudheden en voornaamste gebeurtenissen van de dorpe Berlikum, Fran. 1781, 8o. Ook beoefende hij de Latijnsche poëzy, blijkens zijn gedicht voor S.H. Manger, Orat. de incremento Philolog. Sacr. ab idonea Arabicae et Palestinae exploratione sperando, en op het vroegtijdig afsterven van Fredericus Witteveen, pred. te Harker-Horne en Nije-Haske.
Zie Engelsma, Volglijst van Pred. onder de Cl. v. Zevenwoud. bl. 62, 70. Boekz. d. Gel. wer. 1754, 1762. a. bl. 356, 357, b. bl. 337, 459, 1764, a. bl. 331, 332. Cat. d. Maats. v. Ned. Lett. D. II. bl. 562. |
|