[H. van Noort of Noert]
NOORT (H. van) of Noert bloeide in het midden der XVI eeuw te Utrecht en was een zoon van Willem van Noort. Hij volgde deze in 1558 als stads-bouwmeester op, met een jaargeld van f 20.
Hij vervaardigde o.a. in 1557 twee leeuwen metter stadswapen, om geplaatst te worden boven den inganc van de nywe Tolstege-brug, boven 't water. Deze leeuwen, vol karakter, doch zonder veel relief, bewerkt in den destijds heerschenden heraldischen stijl, zijn thans met de brug, ten gevolge der verfraaijing der stad, bij den ingang van het plantsoen, weggebroken. In 1560 werd hij door burgemeesters van Utrecht afgevaardigd om in andere gewesten de bestaande spui-sluizen te gaan opnemen, ten einde beter in staat te zijn het ontwerp eener spiusluis te leveren, die aan de behoefte beantwoordde. Na Gouda te hebben bezocht, kwam hij met hetzelfde doel te Antwerpen, waar eene opene spuisluis met trekdeur gevonden werd, en waar het groote verschil in den waterstand, bij ebbe en vloed, het spuijen gemakkelijk maakte. Te Damme en te Sluis in Vlaarderen onderzocht van Noort de sluizen, later ook te Brussel en te Vilvoorde, vooral om in oogenschouw te nemen het zoogenoemde Brusselsche kanaal, dat te Willebroek met de Roepel gemeenschap heeft, en dat over eene lengte van weinige uren gaans, een zoo verbazend verval van water aanbiedt. Toen hij werkelijk in 1562 de spuisluis in den Vaartschen Rijn zou maken, ter plaatse waar deze in de Lek valt, ontving hij nog onderwijs van de bouwmeesters Jakobz en Pauwels, die de twee spuien gemaakt hadden in de Nieuwe Graft, welke omstreeks Zeist een aanvang neemt, en zich in de stadsgracht stort, nabij de plaats waar het bolwerk Wolvenburg gestaan heeft. Toen Brederode de stad Utrecht bij verrassing zocht in te nemen, vernielde hij al den kostbaren arbeid van de nog onvoltooide spuisluis aan de vaart. In 1577 werden de nieuwe bolwerken aan de noordzijde van de witte Vrouwenpoort, waarvan de planteekeningen door Johan van Barck waren vervaardigd,
onder zijn toezigt ondernomen. Hij overleed in 1582 Uit tevredenheid voor de door hem bewezene diensten, werd aan zijne weduwe Ameltje, van stadswege een jaargeld van f 25 toegelegd.
Zie Lauts, Het Utr. Geslacht van Noort, bl. 3; Kramm t.a.p bl. 1210.