| |
[Cornelis Franciscus de Nelis]
NELIS (Cornelis Franciscus de) werd den 5 van Zomermaand 1736 te Mechelen uit deftige ouders, die hun bestaan in den koophandel vonden, geboren. Zij bespeurden al vroeg in hunnen zoon een heerschenden lust tot de letteroefeningen en volgden zijne keus op. In zijne geboortestad ontbrak het hem niet aan bekwame gelegenheid, om in de Latijnsche en Grieksche talen zoo onderwezen te worden, dat hij met een gewenscht gevolg zich naar de Leuvensche Universiteit kon begeven. Hier oefende hij zich in de wijsbegeerte, naderhand in de Godgeleerdheid, ook in het burgelijk en kerkelijk regt. In de wijsbegcerte maakte hij zulke uitnemende vorderingen, dat hij in 1 jaar 1753, als de meest gevorderde (Primus) werd uitgeroepen, en naar een oud gebruik bij de academie te Leuven, als zoodanig zijne plegtige intrede te Mechelen deed. Het kon wel niet anders of dit eerbewijs moest hem spoedig den weg banen, om, na het voleindigen van den loop zijner letteroefeningen, groot aanzien te verwerven. Weldra werd hem het oppertoezigt over het collegie van Mechelen te
| |
| |
Leuven aanbetrouwd en hij kort daarna aangesteld tot bibliothecaris der Universiteit. Van Leuven vertrok hij met de woon naar Doornik, nadat hij eene kanunnik plaats der Cathedrale kerk in die stad bekomen had. Gedurende het openstaande bisdom van Doornik bekleedde hij eene der plaatsen van vicaris-generaal van dit bisdom en kreeg den rang van groot-vicaris van den bisschop van Doornik. Na de afschaffing der Orde van de Jesuiten, benoemde men hem als lid van de commissie der letteroefeningen te Brussel, op een dagelijksch inkomen van een pistool. Deze nieuwe post was oorzaak dat hij van woonplaats veranderde en Brussel met Doornik verwisselde. Bij deze gelegenheid schreef hij eene verhandeling over de scholen en het beoefenen der fraaije letteren. Dit stuk behelst eenige aanmerkingen, uit de geschiedenissen ontleend, alsmede een Alphabetisch berigt omtrent sommige kundige leeraars in de scholen, gedurende de zestiende eeuw. Deze verhandeling is nooit in druk gegeven, maar een afschrift daarvan wordt te Brussel bewaard.
Toen het bisdom van Brugge was opengevallen viel ook de aandacht op de Nelis en hij was één der drie kerkelijken, die tot het vervullen van die bisschoppelijke plaats meest geschikt geoordeeld en voorgesteld werd. De verkiezing viel op een anderen; doch hij kreeg vermeerdering van een jaarlijksch inkomen van f 2000 uit de inkomsten van dit bisdom te voldoen. Niet lang echter daarna werd hij verkozen tot bisschop van Antwerpen, tot welke aanzienijke post hem zijne meer dan gewone geleerdheid en langdurige ondervinding bekwaam maakte. Het is vermoedelijk dat niemand der Antwerpsche bisschoppen, sedert Levinus Torrentius door Lipsius en anderen in den rang der grootste mannen geplaatst, onzen Nelis in uitgebreide kundigheden overtroffen heeft, en de meesten, zoo niet allen, die de bisschoppelijke waardigheid aldaar bekleedden, op een zeer verren afstand van hem in 't stuk van kundige geleerdheid gebleven zijn. Het was geen wonder, dat een man, die van zijn vroegste jeugd af, de fraaije letteren en edele wetenschappen beminde en beoefende, die in beide de voortreffelijkste vorderingen maakte, bevoegd geacht werd tot het geven van openbaar onderwijs, dat men hem boven anderen verkoos om de letteroefeningen van de aanzienlijksten, zelfs van een vorst te bedienen, dat men hem eindelijk den 15 Februarij 1785 tot bisschop van Antwerpen verkoos.
Zijne kerkelijke waardigheden deden hem, naar 's lands gewoonte deelnemen aan het burgelijk bestier. Uit dien hoofde was hij eerst gewoon afgevaardigde en president der staten van Doornik, na zijne verheffing tot de bisschoppelijke waardigheid was hij een lid der Staten van Brabant en bij afwezigheid van den aartsbischop van Mechelen, bekleedde hij de
| |
| |
eerste plaats in hunne vergadering. Bij het naderen der Fransche legermagt aan de Brabantsche grenzen in 1794 zag hij zich genoodzaakt zijn vaderland, den bisschoppelijken zetel, en zijn kostbaren boekenschat, te verlaten, doch niet voor dat hij het zeldzaamste gedeelte zijner bibliotheek, en vooral een aantal keurige handschriften, sedert een veertig tal jaren door hem verzameld, in een veilige plaats geborgen had. Nu begaf hij zich naar Holland en hield gedurende de winter van dat jaar zijn verblijf te Leyden, waar hij kennis maakte met de hoogleeraren Te Water en Ruhnkenius, die zijne bedrevenheid in talen en wetenschappen bewonderden. Zich in Holland niet veilig achtende begaf hij zich naar Duitschland, vervolgens naar Italië en hield hij zich een geruimen tijd te Bologne op, waar hij voornamelijk de hand zou hebben gehad in het doen drukken van een letterkundig tijdschrift, in 't Hebreeuwsch geschreven dat zeer grooten bijval verwierf. Bij de aannadering der Fransche verliet hij Bologne en vertrok hij naar Florence. Hij nam hij zijn verblijf in de abdij van Camalduli of Campo Malduli, en stierf aldaar, aan de gevolgen van 't water in de borst, in den ouderdom van ruim 62 jaren. Zijn lijk werd in een nabijgelegen kapel op een berg begraven met het volgende opschrift, ter zijner gedachtenis in een leids plaat gegraveerd:
Cornelius Franciscus de Nelis,
Episcopus Antverpiensis, Mechlinae natus die 5 Junii 1736, electus Episcopus die 15 Febr. 1785, doctrina et ingenio, pastorali solicitudine, sacerdotali constantia, morumque suavitate nulli secundus, die 30 Junii 1794 temporibus haud aequis cedens, e Belgio egressus, Italiam petiit mense Novembri eiusdem anni, variasque insignes perlustravit urbes, Florentiam denique invisens, solitudinis desiderio incensus, animi qui corporisque valetudinem expetens, Camalduli tandem voti compos perveniens, gravissimo hydropis morbo correptus, omnibus Ecclesiae ritibus, brevi eheu fato cessit die 21 Augusti A.D. 1798, praeclaris virtutum omnium relictis monumentis. Corpus Eius, congruis funebribus persolutis, in sacro hoc Eremo, ut optarat, translatum ac tumulatum fuit.
Toen zijne erfgenamen of hunne gemagtigden te Florence waren gekomen, gaf men hun in bedenking of zij niet een grafschrift zouden doen vervaardigen, het in een steen laten houwen, en dien steen in den muur bij het graf doen plaatsen. Dit werd goedgevonden. Het opschrift is van dezen inhoud:
Cornelius. Franciscus. de Nelis.
Domo. Machlinia.
Antverpiensi. Episcopo. Vigilantissimo.
Religionis. Zelo. Pietate. Eruditione.
| |
| |
Constantia. in. adversis. nulli. non. conferendo.
Qui. solitudinis, amore. flagrans.
In. Camaldulensi. Eremo. diem. obiit. supremum.
Anno. Pub. Sal. ciɔiɔcclxxxxviii.
xii kal. Septembris.
Aet. suae. lxii. m. ii. d. xvi.
Op den grond, aan het hoofdeneinde van 't graf, is nog een ander opschrift te lezen met 's bisschops bijgevoegd wapen. Dit grafschrift, door hem zelven vervaardigd, met last om er na zijn dood gebruik van te maken, is kort, eenvoudig, veelbeduidend en in deze woorden begrepen:
Hic. iacet.
Cornelius. Franciscus. de Nelis.
Episc. Antverpiensis.
Peccator. et.
Peregrinus.
Zijn portret ging uit voor zijn Belgic. rerum Prodromus, naar en door J. Rosaspina, groot 8o. en een hiernaar gevolgd geëtst portret in Goethals Lectures, T. III.
Op raad van den vermaarden Schoepflin, ondersteund door den invloed van den Graaf van Cobenzl en den Prins van Starhemberg, werd in 1769 te Brussel een letterkundig genootschap gesticht, door de keizerin-koningin Maria Theresia ongemeen begunstigd, en in 1772 verheven tot eene keizerlijke koninklijke akademie der wetenschappen. Onder de allereerste leden dier maatschappij stond de Nelis de derde in rang, reeds den eersten van Sprokkelmaand in 1769 verkozen. De dagregisters en verhandelingen der academie getuigen van zijne ijverige werkzaamheid tot vermeerdering van haren luister en tot uitbreiding van allerlei wetenschappen. In 1773 las hij eene verhandeling over het oude Brabant, den oorsprong van die provincie en de afleiding van haren naam (Mémoires de l'Académie de Bruxelles. T. I. p. 64-67.)
Ook maakte hij een aanvang met zijne verhandelingen over de mogelijkheid en de voordeelen der aankweeking van verschillende soorten van vreemde dieren in de Nederlandsche gewesten, en gaf in bedenking het inbrengen en aankweeken van de Paco (Vigogne) in het Luxemburgsche tot vermeerdering en verbetering der wollen. (t.a. p. 45-59.) Hier bij kwam nog een onderzoek over een oud gedenkstuk dat tusschen Hollain en Rougy nabij Doornik gevonden wordt, en bekend is onder den naam van Steen Brunchaut, (t.a. p. 471-485.) In 1775 leverde hij twee verhandelingen, betreffende de Nederlandsche geschiedenis; de een over het droogmaken der landen tot den akkerbouw, de andere over de ste- | |
| |
delijke regeerwijze en de voorregten aan de Nederlandsche steden verleend. (T. II. p. 587-596, 669-673). Omtrent het einde van 1779 deed hij onderzoek naar de gelijkvormigheid der Vlaamsche taal met die der bewoners van de Krim (T. III. p. 48).
Ofschoon het te bejammeeren is, dat deze en gene stukken niet door hem voortgezet en ten einde gebragt zijn, geven zij nochtans genoegzame blijken dat hij geen werkeloos lid der Brusselsche maatschappij was. In 1795 werd hij tot lid der maatschappij van Nederlandsche letterkunde benoemd. Deze verkiezing was hem zóó aangenaam dat hij aanstonds vrijheid verzoch om 't geen hij ten dienste der maatschappij, gvooral tot opheldering van den oorsprong der taal en over de eschiedenis van die landen, wilde in gereedheid brengen in de Latijnsche of Fransche taal te mogen inleveren. Door de onrust der tijden en zijn vertrek buiten 's lands hebben deze voornemens verijdeld.
In zijn jeugd en later maakte hij veel werk van de Grieksche en Latijnsche schrijvers, vooral van Plato, Aristoteles, Plutarchus, Cicero en Plinius, over deze schreef hij wijsgeerige, oordeel-, geschied- en staatkundige aanmerkingen, die echter niet in het licht kwamen, omdat ze, gelijk hij zelf getuigde, neit genoeg uitgewerkt en beschaafd waren. Eens viel het gesprek op de natuurlijke historie van Plinius en hoeveel Harduinus en anderen daarin nog ter bearbeiding hadden overgelaten. De bisschop vermeldde zijne oordeelkundige gissingen en verbeteringen van deze en gene plaats, en had het genoegen dat zij gedeeltelijk zelfs aan Ruhnkenius behaagde en dat deze sterk aandrong op de uitgave der aanmerkingen over dien en andere oude schrijvers.
Nog te Leuven schreef hij een klein stukje, getiteld: Fragment sur les principes du vrai bonheur. Discours à Lysimaque. Louvain, de l'Imprimerie de l'Université 1763. Het was niet gekomen van de drukpers der Leuvensche Academie, maar vervaardigd op eene bijzondere drukkerij die de schrijver in zijn huis had. Niet meer dan zes exemplaren werden er van gedrukt, Weinige jaren later werd dit werkje herdrukt met eenige scherpe en schampere aanmerkingen, doch ook deze uitgaaf komt zeldzaam voor, om dat de Nelis zich van bijna alle exemplaren heeft weten meester te maken. In eene aanmerking gevoegd bij Entretien Philosophique p. 5, 6 beklaagt hij zich over den onheuschen handel van zijnen tegenschrijver, die zijne zoogenaamde wederleggingen had doen herdrukken onder den titel van les Deux Chrysippes, ou le Stoïcien démasqué, roman comique, pour servir d'introduction à l'essai de paraphrase de la nouvelle apocalypse du nouvel apôtre d'amour, Leyde (Louvain), 1763.
Reeds voor vele jaren had de Nelis geschreven:
| |
| |
Series Pythagorici, caeci, de natura ac phaenomenis rerum, ad Theognidem filium. Disputationes Sex.
Hij zelf vertaalde een gedeelte van dit werk in het Fransch. Het eerste stuk kwam te voorschijn met dezen titel: L'Aveugle de la Montagne. Entretiens Philosophiques. Magnifice.... sapisntiam tractabat, à Amsterdam et à Paris, 1789. Voor het tweede stuk staat geen titel, maar op den omslag staan deze regels gedrukt:
Haec ego de Veterum placitis linquisque canebam,
Et Sophia simul et Musis etc.
Het geheele werkje zou uit 30 verhandelingen bestaan, nu bezitten wij slechts 8 van die verhandelingen, welke voor rekening en op de bijzondere drukkerij van den bisschop gedrukt zijn, en dus te Antwerpen, schoon Amsterdam en Parijs op den titel van het eerste stukje genoemd worden. In L'Esprit des Journaux, 1794, vindt men een uitvoerig uittreksel van dit werk, daaruit met verkorting in Vad. Letteroef. voor 1794, No. 2, bl. 79-84 overgenomen.
Voorts is het werk uitgekomen, behalve te Antwerpen 1781-1793, 2 vol. in 18o. édit. augm., te Parma, 1791, 8o. en te Rome, 1797, 8o. Te Water vermoedt dat uit het Latijnsche werk ook ontleend is een klein stukje door de Nelis in 1787, zonder zijn naam uitgegeven onder den titel: Quiesce; Conseils d'un Philosophe à Marc-Aurèle.
Nadat de brieven van Viglius van Aytta van Zuichem in de Analecta Belgica van Hoynck van Papendrecht waren uitgegeven, werd de begeerte der geschiedkundigen om ook die van Hopperus te bezitten, opgewekt. De Nelis belastte zich met de uitgave en maakte een begin met het drukken te Leuven in de drukkerij van de Universiteit, en het werk werd, zoo veel de brieven aangaat, voleindigd, doch de uitgave bleef achter tot dat zij naderhand met goedvinden van den bisschop, door Bondam in 1802 bij J. Altheer te Utrecht in 4o. uitgegeven. (Zie Hopperus.)
Toen de Nelis nog te Leuven was, bezorgde hij ook ter perse eene verzameling van Leuvensche charters ((Tabulae publicae Lovaniensium), eenige geschiedkundige verhandelingen van Viglius van Aytta en meer andere stukken die alle echter onvoltooid bleven, Belangrijk is zijn voorlooper der Nederlandsche zaken of verhandelingen over de Nederlandsche historie en hare voornaamste schrijvers, eerst in het latijn opgesteld, naderhand in 't fransch vertolkt en in beide talen te gelijk gedrukt te Antwerpen in 1790. Het latijnsche werd in 1795 herdrukt, zonder bijgevoegden naam of plaats van drukker, doch het was bij Bononi te Parma. De latijnsche titel is:
Belgicarium rerum Prodromus, sive de Historia Belgica ejusqve scriptoribus praecipuis Commentatio; qua vulgandorum
| |
| |
monumenta series, praefatio, argumentum operis, et summa rerum capita exhibentur. Ex Bibliothecâ Corn. Franc. de Nelis, Epistcopi Antverpiensis MCCCLXXXX.
Te Water geeft in zijn hieronder aangehaald werk, een uitvoerig verslag van den inhoud en gist dat de schrijver het in het Fransch overzette.
Behalve deze werken gaf de Nelis nog in 1765 te Leuven een Oratio in Funera Erancisci I in het licht.
Collectio Opuscul. ad historiam liter. Belgii pertinentium curâ et cum notis O.T.D.N. bibliopolae publicae Lovanium praefecti (omstreeks 1767, 8o.
Erycii Puteani, auspicia Bibl., publ. Lovan. (cum notis C.F. de Nelis, Lovan. typ. acad. circa ann. 1767, in 8o.)
Oraison Funèbre de Marie Thérèse, Brux. 1781, 4o. In het Nederd. overgezet door de Beaurepaire, Brussel, (1781) 8o.
Tot zijne nagelatene mss. behooren, behalve een menigte Latijnsche gedichten in allerlei soort van versmaat, een Lat. werk over de lotgevallen, zeden en wetenschappen in Europa, sedert het begin der zestiende tot het einde der zeventiende eeuw, te Napels geschreven.
Quaestionum Camaldulensum libri quatuor. (De avocandis et disjungendis hominibus, seu de vita rustica et agrorum secessu, nec non de oppidorum utque urbium incommodis. - De antiquissimis societatis humanis dissidiis, ad Platonis Allegorias de Bello Atlantum. - De cultis Italiae incolis, et de nominibus Urbium ac Populorum per Orientem et Septentrionem ad usque mare Tyrrhenum.)
Zie Biogr. Univ. c.v, Biogr. Génér. c.v. Aanh. op het Woord. van Nieuwenhuis; J.W. te Water, Berigt der Letlerk. Verdiensten van C.F. de Nelis, laatste bisschop van Antw. Amst. 1803, 8o. (volgens opgave van Oettinger) en in Voorber. der Verh. van de Maats. der Ned. Lett. te Leyden, Eerste Deel, Leyden, 1806; Prosper Staas, Eloge Hist. de C.F. de Nelis, dernier Evêque d'Anvers etc. Louvain, 1848. 12o. G.J.A. de Stassart, Notice sur C.F. de Nelis, Evêque d'Anvers etc. Brux. 1855; Messager des Sciences et des Arts de la Belg. 1835. p. 244; van Gils, Cath. Meyer. Memorieb. bl. 118; van Kampen, Bekn. Ges. der Ned. Lett. en Wet. D. III. bl. 153, 225, 227; Cat. van Hulthem, No. 4477, 22086, 22422, 22474, 22475, 22476, 22481, 22914, 22969, 22970, 24688, 26308, 26883, 27013, 27014, 27031, 27032, 27033, 27034, 27145, 27330, 30196, 31110. Kobus en de Rivecourt. |
|