het bestand, door Spinola belegerd, en door hem met beleid en standvastigheid, ofschoon niet met het gewenschte gevolg bekroond, verdedigd werd. Hier leefde hij nog zeer lang en ontsliep 26 Junij 1631. Hier was hij in de gelegenheid aan zijn zucht voor de wetenschappen te voldoen, zelf beoefende hij de Fransche poëzij, blijkens een gedicht dat hem wordt toegeschreven. Hij was bevriend met Huygens, Zuylen van Nijeveld, Marnix van St. Aldegonde en anderen. Er zijn nog brieven door hem aan den eersten geschreven voorhanden. Hij huwde in 1596 Anna van Merode, weduwe van den Engelschen kolonel Morgan, dochter van Hendrik van Merode en Françoise van Brederode. Zij overleefde hem ruim drie jaren. Beide werden in de Hooglandsche kerk begraven; een eenvoudige maar toch met zorg bewerkte steen met hunne beeldtenissen en een toepasselijk opschrift bedekt hun graf. Zij lieten de volgende kinderen na:
1 Willem Maurits van Nassau, die huwde met Maria van Sommelsdijk, derde en jongste dochter van François van Aerssen, heer van Sommelsdijk, de Plaat, Bommel en Spijk, en Petronella van Borre, wier kinderen waren Justinus van Nassau, die in Frankrijk aan de kinderpokken overleed, Anna, die huwde met George van Cats, en Justina, die in den echt trad met Willem Adriaan, graaf van Batenburg.
2 Philips van Nassau, gehuwd met Margaretha, baronnesse van Courtenbach, ouders van eene dochter, getrouwd met den baron Schenk van Bleijenbeek.
3 Lenore Henriette van Nassau, die 27 Febr. 1632 te Leyden huwde met den ridder Herri Herbert, luitenantcolonel van het regement van den ridder Herwout, en sergeant-majoor van een derde deel van het leger van H.M. Staten Generaal, weduwenaar van Jeanne de Hornes, dochter van den baron van Boxtel en zuster van den graaf de Hornes.
Zie, behalve de geschiedschrijvers, Bor, van Meteren, Hooft, Strada, de la Pise, van Reidt, de Clercq, Wagenaar, van Wijn, Bilderdijk, Arends, de Woordenboeken van Luiscius, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhnis, Kobus en de Rivecourt, Peerlkamp, Oratio de perpetua, quae Acad. Leid. Araus. intercessit necessitudine, spectata praecipae in studiis Princip. L.B. 1840; van Mieris, Beschr. van Leid. D. I bl. 81; van Goor, Beschr van Breda, bl. 36; Nieuwe Reeks der Werken van de Maats. der Ned. Lett D. VII. bl. 24; Aubery, Mém. p. 247. Mém. de Fred. Henri, p. 7-9, 20, 34; H. Hugo, Obsidio Bredan, Armis Philippi IV ductu Ant Spinola, A. 1626; Aitzema, Saken van Staat en Oorlog, D. I. bl. 271, 223-233, 391-418; Beaufort, Leven van Willem I, D. III bl. 738; van der Capellen, Gedenks. D. I. bl. 59; Bosscha, Ned. Held. te Land, D. I. bl. 268; Mr. J.C. de Jonge, Ges. van het Ned. Zeew. D. I. bl. 198; Dez. Levensb. der Evertzen, Inl. Scheltema, Onoverw. Vloot, bl. 126. van Kampen, Vad. Karakterk. D II. bl. 105; Swalue, de
Daden der Zeeuwen, gedurende den Opstand tegen Spanje, bl 113, 114; Dez.