Johannes Bogerman, in de godgeleerdheid, en werd den 20 Maart 1639 tot proponent aangenomen. Een jaar later werd hij predikant te Hemelum en Mirns. Terwijl hij aldaar in dienst was, hield hij vele twistgesprekken met missionarissen en R.C. priesters, en was in 1649 lid der synode te Sneek. In 1651 werd hij, op voorspraak van Johannes van Aylva, heer van Hemelum, in plaats van Joannes Phocylides, door de Staten van Friesland tot hoogleeraar in de redeneerkunde en wijsbegeerte benoemd, en kort daarna verkreeg hij den titel van doctor en meester in de vrije kunsten. Hij overleed den 15 (24) Maart 1660, en werd den 3 April te Leeuwarden begraven. Petrus Mollius, hoogleeraar in de Grieksche taal, hield een lijkrede op hem, die niet in het licht is gegeven, doch het Epicedium en Vitae delineatio, door zijn bloedverwant Joannes Terentius vervaardigd, vindt men vóór zijne Disputationes Metaphysicae.
Hij liet bij zijne echtgenoote geen kinderen na.
Men heeft van hem:
Commentarius analyticus in Isagogen Porphyrii et Libros Aristotelis de Categoriis et Interpretatione. Praemissis Disput. de Natura Disciplinarum et Logices. Franeq. 1635. 4o.
Disputationes Metaphysicae de Ente ejusque distinctionibus. Franeq. 1661. 4o.
Zie Vriemoet, Ath. Fris. p. 410 seqq.; Saxe, Onom. litt. T. V. p. 26, 27; Paquot, Mém. T. III. p. 663, suiv.; Glasius, Godgel. Ned.; Kobus en de Rivecourt, Klio's Kraan 2e opening, bl. 165, volgg.