[Petrus Mulerius]
MULERIUS (Petrus), zoon van den vorigen, werd den 11 Maart 1599 te Harlingen geboren, ontving zijne opleiding voor de latijnsche school te Groningen, vervolgens te Leeuwarden, waar Edo Neuhusius toen rector, en zijn vader gymnasiarcha was. Hij werd vervolgens een der eerste kweekelingen der hoogeschool te Groningen, waar hij zich in de genees- en wiskunde oefende. In 1621 bezocht hij de Leydsche akademie, om zich onder Everhard Vorstius op de botanie toe te leggen. In 1622 vertrok hij naar Engeland, en doorkruiste vervolgens bijna geheel Frankrijk, om er botanische kennis op te doen. Na een tijdlang te Montpellier vertoefd te hebben, verkreeg hij in 1624, onder het rectoraat van Julius Pacius, te Valence, de doctorale waardigheid. Te huis, waar de oude Mulerius zich reeds jaren onledig had gehouden met het schrijven van kalenders, nam hij in 1626 die taak op zich, en ging er mede voort tot 1636. Na bedankt te hebben voor de benoeming tot hofarts van den prins van Oranje en voor het rectoraat te Appingadam, nam hij in 1628 het hem opgedragen professoraat in de physica en botanie te Groningen aan.
Hij overleed den 14 Februarij 1647. Onder de geleerden, met welken hij een gestadige briefwisseling hield, behoorde de kruidkundige Otto Sperling, hofarts van den koning van Denemarken.
Hij huwde in 1626 met Machtilda, dochter van Gellius Johannes Beth, schepen te Amsterdam, en Cornelia van den Bosch, die hem twee dochters schonk en een zoon, bij zijn overlijden kandidaat tot de H. dienst.
Zie Vita Prof. Gron. f. 65 sq.: Programm. funeb. Effigies et vitae p. 112-114; Gedenkb. d. Gron. Hoog. bl. 8, 9, tevens bl. 19-20; Brucherus, Gesch. d. Kerkh. te Gron.; Poggendorff, l.c.; Muller, Cat. v. portr.