[Gerard Mulart]
MULART (Gerard), MULERT of MULERTUS (Gerardus), tot den Marsch, zoon van Zeino en Lutgard van den Marsch, werd in 14.. te Utrecht geboren. Hij was zeer rijk en door regtsgeleerdheid en kunde van krijgs- en staatszaken vermaard. In 1516 werd hij lid van het hof van Friesland, en in 1522 hoofd of eerste raad, meester van de requesten en 's keizers secreten raad. In 1527 was hij lid van den Hoogen Raad van Mechelen en teekende, namens dezen, de overdragt van Utrecht aan Karel V. In 1528, toen Groningen bij de staten van keizer Karel V gevoegd werd, werd hij aan George Schenck van Tautenburg, die tot stadhouder van dat gewest werd gesteld, toegevoegd, en had sedert 1527 en 1528 de voorzitting bij de regtspleging (voorzitter in de hoofdmannen-kamer te Groningen). Vroeger nam hij vele bezendingen voor den keizer en de landvoogdes waar, o.a. tot het sluiten van het driejarig bestand met Christiaan III, koning van Denemarken, en met die van Lnbek 3 Mei 1557.
Hij was een uitstekend regtsgeleerde. Sweertius noemt hem ‘vir exactae doctrinae’; Viglius, met wien hij briefwisseling hield en bij wien hij in hoog aanzien stond: ‘vir, qui in Rep. summo loco constitutus est. Zijn sterfjaar is onbekend, doch men gist in 1540 of 1541. Hij huwde Cornelia Poth. Viglius droeg hem zijne Commentaria in decem titulos Institutionum juris civilis op (1533). Hij zelf gaf te Parijs, waar hij in zijn jeugd vertoefde, in het licht:
Additiones in Flores ultimarum voluntatum Bollandini Bononiensis.
Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 282; Sweertii, Ath. Belg. p. 282; Graevii, Orat. in 4o. Acad. Traj. natulem; Burman, Traj. erud. p. 237; Hoynck van Papendrecht, Anal. T. I. p. 113-115; T. II. p. 150; T. III. p. 20; Supplem. de Butkens, T. II. p. 317; Hortensii, Rer. Ultraj. 1. VI; Ponti Heuteri. Rer. Austriae 1. IX. C. VIII. seqq.; S. van Leeuwen, Bat. ill. p. 1481; Suffrid. Petri, Append. ad Hedam. p. 2; Scheltema, Staatk. Ned. D. II. bl. 128, 129,