Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Tweede stuk
(1869)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 1034]
| |
ders zijde uit een adelijk Brabantsch geslacht. Haar vader was Pieter Moons, ten tijde van Karel V ontvanger-generaal van 's keizers beden over Holland en tevens keizerlijk raadsheer. Haar oudste broeder bekleedde onder Philippus II het ambt van Raadsheer in den Hove van Holland nevens meer andere waardigheden, en was een man van groot gezag en achting. Zij woonde nevens haar moeder en nog een broeder en zuster te 's Hage, gedurende het beleg van Leyden 1574, alwaar de Spaansche bevelhebber don Francisco de Valdez haar ten huwelijk verzocht. Hare familie maakte veel zwarigheden om dit verzoek toe te staan, wegens de omstandigheden des tijds, doch de jonkvrouw, omtrent dertig jaren oud, liet zich eindelijk door het aanhouden van Valdez bewegen in zijn huwelijks aanzoek te stemmen, doch de voltrekking van het huwelijk werd uitgesteld om de belemmeringen door het beleg van Leyden veroorzaakt, dat Valdez bezig hield. Toen deze bevelhebber zich langer dan hij gedacht had, door de dapperheid der Leydenaars opgehouden zag, nam hij voor de stad door een algemeenen storm te dwingen. Daags te voren verzocht hij zijne bruid, hare familie en andere aanzienlijke lieden ter maaltijd. Getroffen door hare ongewone treurigheid, vroeg hij haar er de reden van. Zij hernam dat zijn voornemen om Leyden, waarin ze vele vrienden had, te bestormen daarvan de oorzaak was, dat zij een afschuw had van bloedstorting en geweld, en dat hij, indien hij haar waarlijk beminde, moest afzien van 't bestormen eener stad, die hem toch weinige dagen later van zelve moest in handen vallen, en eindelijk dat hij nimmer hare hand zou verwerven, indien hij de stad niet verschoonde. Hij het zich door haren aandrang en tranen bewegen en zag van zijn voornemen af. Dit verhaal, dat zij namelijk Leyden zou gered hebben, door de meeste geschiedschrijvers bevestigd, werd door den hoogleeraar Tydeman voor een legende gehouden, en strijdende tegen alle gronden van uit- en inwendige kritiek. Valdez begaf zich na het opbreken van het beleg, cerst naar Utrecht en vervolgens naar Brabant, en hield van daar met brieven aan, dat zijne bruid, daar hij niet naar Holland kon wederkeeren, mogt gebragt worden ten huize van hare gehuwde zuster te Antwerpen, waar haar huwelijk plegtig voltrokken werd. Na het overlijden van de Valdez, in 1580 of 1581, heeft zij zich wederom naar Holland begeven, en is, na eenigen tijd weduwe geweest te zijn, weder gehuwd met Jonkheer Willem de Bye, eertijds edelman van Willem I. Ten tweeden male weduwe geworden, is zij weder in het huwelijk getreden met Jonkheer Juriaan van Lennip, een aanzienlijk Kleefsch edelman met wien zij op het huis te Werve, hem aanbestorven, en gelegen te Voorburg bij 's Hage, eenige | |
[pagina 1035]
| |
jaren heeft gewoond, en daarna met haar gemaal te Utrecht haar verblijf genomen hebbende is zij aldaar in hoogen ouderdom overleden zonder kinderen na te laten. Men vindt hare en Valdez afbeeldingen in het Treurspel: Het Beleg der stad Leyden, 1774, 4o, van L.W. van Merken, gegraveerd naar de platen, die voorheen door Cornelis Visscher naar oorsponkelijke schilderijen gesneden en in het jaar 1649 door Petrus Scriverius met zijne Bijschriften uitgegeven zijn. Bontius, gewaagt in zijn Treur- blij-end spel, zeer levendig afbeeldende de belegering en ontzetting der stad Leyde, van ‘Amelia, een edele Juffrouw, boel van Valdez (Baldeus).’ Bilderdijk noemt haar Margaretha.
Zie Strada, de bello Belgico; Butkens, Trophées de Brabant, T. III. p. 456; Bijvoegsel achter de Korte Beschrijving van de Belegering van Leyden, door Frytiers, Haarlem 1739; Johanues Alderkerk, de Wonderdaden des Allerhoogsten, gebleken in het Beleg en Ontzet van Leyden, 3e dr. 1734, bl. 183-191, L.W. van Merken, Voorb. voor Het beleg van Leyden; W. Greeven, Redev. over Magdalena Moens in Mnemos., D. XVI. (VI). bl. 339; Derde Mnemosyne, D. I. bl. 258; Orlers, Beschrijv. van Leyden, bl. 504; Roemer, Het vijfde halve eeuwfeest enz., bl. 27; Bilderdijk, Gesch. d. Vaderl., D. VI. bl. 175, 178, 271-280; D. X. bl. 296 v; Arend; Quatuor personae, quibus Leyda debent et Hollandia inintium reductorum feliciorum temporum (F. de Valdez(l), M. Moons, J. Dousa, L. Boisot). Quibus adjunctae sunt effigies celeberrimi historiographi P. Scriverii, ac ingeniosi admodum sculptoris et pictoris H. Goltzii, nec non et expertissimi quondam medici Paracelsi, omnes aëri incisae. Auctore et directore P. Soutmanno, Harlemensi, pictore quondam regio. Op Cat. C. van Alkemade en P. van de Schelling, bl. 10 komt voor ms. Huwelijk van F. Baldus en Juffr. Catharina Moons, verhaal van het ontzet van Leyden. |
|